Waarom wielrennen leuk is
Vaak krijg ik de vraag: wat is er nou leuk aan een hele dag wielrennen kijken? Vorige zomer, tijdens de tourweken, toen de gemiddelde nachttemperatuur hoger was dan die van dit jaars dagen, heb ik de gehele zomer voor de televisie gezeten. Integrale bergritten keek ik integraal mee, van 11 uur ’s ochtends, tot half zes ’s avonds. Of ik mee ging zwemmen in de Agnietenplas? Neen, er was wielrennen. Om een of andere onduidelijke redenen werd dit niet begrepen.
Welnu, ongelovigen, ik zal u vertellen wat de magie is van wielrennen, wat zo verslavend is aan de slaven van de weg en waarom er mensen zijn die gedichten maken over kasseistroken, vertellen over hun koersen in Frankrijk en er films over de legendes uit de wielerwereld worden gemaakt.
Ten eerste de sport zelf. Het spelletje dat wielrennen heet, is niet hetzelfde als zo hard mogelijk fietsen. Het is waar dat hard fietsen een onderdeel van wielrennen is, maar de sterkste wielrenner wint niet per se. Degene die het hardste kan, verliest zelfs vaak. Dit komt, omdat in het (mannen-) wielrennen andere zaken meespelen dan brute spierkracht. Een der grootste klassieke renners, waarbij spierkracht een nog grotere rol speelt dan bijvoorbeeld een klimtijdrit, waarbij het belangrijk is dat je juist niet zo sterk bent (veel kracht betekend namelijk veel gewicht, Iban Mayo, die in de Dauphiné Liberé de klimtijdrit won, en gisteren op de keien vier minuten aan de broek werd gesmeerd, weegt 58 kilo), Peter van Petegem, staat bekend om zijn rekenkunsten. Sterker nog: de jongen scoorde op de middelbare school vijf jaar achtereen 80% op zijn wiskunde proefwerken.
Voor verschillende races, zijn er verschillende favorieten, types en tactieken. Net zoals voetbal meer is dan 22 jongens die achter een bal aan rennen ten einde zoveel mogelijk doelpunten te maken, is er, speltechnisch, veel meer om van te genieten. Denk aan de CSC ploeg, die in Parijs-Nice vriend en vijand verraste door in de eerste etappes in een waaier te gaan rijden, en zo het halve peloton voor de eindzege elimineerden.
Ten tweede, de enorme kracht die wielrennen kost. Neem van mij aan, het is een totale absurde opgave om te doen wat die jongens doen. Ik heb mijn eigen racefiets vanaf maart, en daarop nu iets meer dan twee en een half duizend kilometer gereden. Dat is, in tourtermen het hele ding, minus twee etappes en de ploegen tijdrit. En ik heb pijn gehad mensen, ik ben leeg geweest, ik ben diep gegaan. Kortom, het respect voor wat die jongens doen, is groot. En ik rijd over asfalt. Vlak asfalt. In de zon.
De muur van Gerardsbergen is, in schoon Vlaams, een Kaske. Het is een stijl kreng, Baden Cooke, de Australische sprinter die vorig jaar in de tour de france op het laatste moment de Groene trui afsnoepte van zijn landgenoot Robbie McEwen, liet zich de woorden ‘Oh, my God’ ontvallen nadat hij ‘the mjoer’ had verkend. En er ligt geen asfalt op. En ze moeten erover heen als ze al 230 kilometer hebben gefietst. Allen de gedachte al doet mij rillen. Heb je je wel eens afgevraagd hoe een fiets zich op het carrefour de l’arbre – een vijfsterrenstrook kasseien in Parijs-Roubaix, een klassieker die met recht de hel van het noorden wordt genoemd – gedraagt? En met welke lichaamsdelen die jongens op een fiets zitten?
Bovendien is sneeuw, tijdens bijvoorbeeld de Omloop het Volk, of in de Giro, niet uitgesloten. Erik Breukink is ooit, bovenop de Gavia, met een bevroren neus, in een gillende sneeuwstorm, gefinisht.
Ten derde is er natuurlijk de diversiteit. Een peloton bestaat uit ongeveer 180 mannen, die alle 180 een herhaal hebben. De droom van Jens Voigt (de renner die samen met Bram de Groot gisteren een gooi naar het geel deed en dat vandaag in de ploegentijdrit weer zal proberen): een ijssalon uitbaten. Oscar Freire (de sprinter van Rabobank die Zabel in de Milaan-San Remo van dit jaar in de laatste meter wist te kloppen) die na een training bij een Lissabons verkeerslicht wegdroomt, vervolgens zijn makkers kwijtraakt, de weg naar het hotel niet meer weet en de taxichauffeur ook de naam van het hotel schuldig moet blijven. Na een speurtocht van ruim veertig kilometer, met de fiets in de koffer, vindt de taxi het hotel. Op de achterbank ligt Oscar Freire te slapen. Ullrich, die samen met Vinokourov in Kazachstan drinkgelagen aanrichten en wilde zwijnen schieten. Lance Armstrongs wonderlijke teelbalkanker verhaal, hoe Michael Boogerd trouwde met een rondemiss enzovoorts.
Ten vierde, de mythologie. De saga van wat was, de legendes van wat is, en de records die zullen komen. Eddy Merckx, Fausto Coppi, de Mont Ventoux, Festina, Meerbeke, Troisville, de Muur, de Champs Elysee. De records, de statistieken, de gemiddelden, de feitjes. Het is net eiwit, hoe meer je de heroïek opklopt, hoe meer het wordt. Door liefde voor de sport, krijg je nog meer liefde voor de sport. En hoe meer je er van begint te weten, hoe leuker het wordt. En met iemand die daar zo gepassioneerd over kan vertellen als Michel Wuyts op de televisie, of een Marijn Prakke in je vriendenkring gaat dat snel. En de heldenverering gaat ver. In België namen ze dit voorjaar afscheid van Johan Musseeuw, die in Parijs Roubaix nog kans had op de overwinning (ware het niet dat hij lek reed en de overwinning aan Bakstaed moest laten). Er kwamen meer mensen af op zijn afscheidscriterium, dat hij natuurlijk won, dan naar Pinkpop. Er is meer dan vijftien duizend euro betaald voor zijn fiets – opbrengst naar een kinkerkankerfonds. In het zuiden van Frankrijk staat een wielerkerk. De muren zijn daar behangen met de shirtjes van onder andere Indurain en andere grootheden uit de tour. Tussen de mariabeeldjes hangt een finishfoto uit 1975. Er zijn lieden die een moord doen voor een petje dat is gedragen door Leif Hoste of wonderboy Tom Boonen. Peter Lusse – Eddy uit Vrienden – is een Joop Zoetemelk fan en keek gisteravond blijer dan een 12 jarige in een breezershoppe. Ik kan verder gaan hoor, maar dat lijkt me niet nodig.
Foto's vbnb: Parijs Roubaix, in de regen veranderen de kasseistroken die de helleklassieker zo zwaar maken in een spekgladde modderplas, de Muur van Gerardsbergen, de finishfoto uit 1958.
Vaak krijg ik de vraag: wat is er nou leuk aan een hele dag wielrennen kijken? Vorige zomer, tijdens de tourweken, toen de gemiddelde nachttemperatuur hoger was dan die van dit jaars dagen, heb ik de gehele zomer voor de televisie gezeten. Integrale bergritten keek ik integraal mee, van 11 uur ’s ochtends, tot half zes ’s avonds. Of ik mee ging zwemmen in de Agnietenplas? Neen, er was wielrennen. Om een of andere onduidelijke redenen werd dit niet begrepen.
Welnu, ongelovigen, ik zal u vertellen wat de magie is van wielrennen, wat zo verslavend is aan de slaven van de weg en waarom er mensen zijn die gedichten maken over kasseistroken, vertellen over hun koersen in Frankrijk en er films over de legendes uit de wielerwereld worden gemaakt.
Ten eerste de sport zelf. Het spelletje dat wielrennen heet, is niet hetzelfde als zo hard mogelijk fietsen. Het is waar dat hard fietsen een onderdeel van wielrennen is, maar de sterkste wielrenner wint niet per se. Degene die het hardste kan, verliest zelfs vaak. Dit komt, omdat in het (mannen-) wielrennen andere zaken meespelen dan brute spierkracht. Een der grootste klassieke renners, waarbij spierkracht een nog grotere rol speelt dan bijvoorbeeld een klimtijdrit, waarbij het belangrijk is dat je juist niet zo sterk bent (veel kracht betekend namelijk veel gewicht, Iban Mayo, die in de Dauphiné Liberé de klimtijdrit won, en gisteren op de keien vier minuten aan de broek werd gesmeerd, weegt 58 kilo), Peter van Petegem, staat bekend om zijn rekenkunsten. Sterker nog: de jongen scoorde op de middelbare school vijf jaar achtereen 80% op zijn wiskunde proefwerken.
Voor verschillende races, zijn er verschillende favorieten, types en tactieken. Net zoals voetbal meer is dan 22 jongens die achter een bal aan rennen ten einde zoveel mogelijk doelpunten te maken, is er, speltechnisch, veel meer om van te genieten. Denk aan de CSC ploeg, die in Parijs-Nice vriend en vijand verraste door in de eerste etappes in een waaier te gaan rijden, en zo het halve peloton voor de eindzege elimineerden.
Ten tweede, de enorme kracht die wielrennen kost. Neem van mij aan, het is een totale absurde opgave om te doen wat die jongens doen. Ik heb mijn eigen racefiets vanaf maart, en daarop nu iets meer dan twee en een half duizend kilometer gereden. Dat is, in tourtermen het hele ding, minus twee etappes en de ploegen tijdrit. En ik heb pijn gehad mensen, ik ben leeg geweest, ik ben diep gegaan. Kortom, het respect voor wat die jongens doen, is groot. En ik rijd over asfalt. Vlak asfalt. In de zon.
De muur van Gerardsbergen is, in schoon Vlaams, een Kaske. Het is een stijl kreng, Baden Cooke, de Australische sprinter die vorig jaar in de tour de france op het laatste moment de Groene trui afsnoepte van zijn landgenoot Robbie McEwen, liet zich de woorden ‘Oh, my God’ ontvallen nadat hij ‘the mjoer’ had verkend. En er ligt geen asfalt op. En ze moeten erover heen als ze al 230 kilometer hebben gefietst. Allen de gedachte al doet mij rillen. Heb je je wel eens afgevraagd hoe een fiets zich op het carrefour de l’arbre – een vijfsterrenstrook kasseien in Parijs-Roubaix, een klassieker die met recht de hel van het noorden wordt genoemd – gedraagt? En met welke lichaamsdelen die jongens op een fiets zitten?
Bovendien is sneeuw, tijdens bijvoorbeeld de Omloop het Volk, of in de Giro, niet uitgesloten. Erik Breukink is ooit, bovenop de Gavia, met een bevroren neus, in een gillende sneeuwstorm, gefinisht.
Ten derde is er natuurlijk de diversiteit. Een peloton bestaat uit ongeveer 180 mannen, die alle 180 een herhaal hebben. De droom van Jens Voigt (de renner die samen met Bram de Groot gisteren een gooi naar het geel deed en dat vandaag in de ploegentijdrit weer zal proberen): een ijssalon uitbaten. Oscar Freire (de sprinter van Rabobank die Zabel in de Milaan-San Remo van dit jaar in de laatste meter wist te kloppen) die na een training bij een Lissabons verkeerslicht wegdroomt, vervolgens zijn makkers kwijtraakt, de weg naar het hotel niet meer weet en de taxichauffeur ook de naam van het hotel schuldig moet blijven. Na een speurtocht van ruim veertig kilometer, met de fiets in de koffer, vindt de taxi het hotel. Op de achterbank ligt Oscar Freire te slapen. Ullrich, die samen met Vinokourov in Kazachstan drinkgelagen aanrichten en wilde zwijnen schieten. Lance Armstrongs wonderlijke teelbalkanker verhaal, hoe Michael Boogerd trouwde met een rondemiss enzovoorts.
Ten vierde, de mythologie. De saga van wat was, de legendes van wat is, en de records die zullen komen. Eddy Merckx, Fausto Coppi, de Mont Ventoux, Festina, Meerbeke, Troisville, de Muur, de Champs Elysee. De records, de statistieken, de gemiddelden, de feitjes. Het is net eiwit, hoe meer je de heroïek opklopt, hoe meer het wordt. Door liefde voor de sport, krijg je nog meer liefde voor de sport. En hoe meer je er van begint te weten, hoe leuker het wordt. En met iemand die daar zo gepassioneerd over kan vertellen als Michel Wuyts op de televisie, of een Marijn Prakke in je vriendenkring gaat dat snel. En de heldenverering gaat ver. In België namen ze dit voorjaar afscheid van Johan Musseeuw, die in Parijs Roubaix nog kans had op de overwinning (ware het niet dat hij lek reed en de overwinning aan Bakstaed moest laten). Er kwamen meer mensen af op zijn afscheidscriterium, dat hij natuurlijk won, dan naar Pinkpop. Er is meer dan vijftien duizend euro betaald voor zijn fiets – opbrengst naar een kinkerkankerfonds. In het zuiden van Frankrijk staat een wielerkerk. De muren zijn daar behangen met de shirtjes van onder andere Indurain en andere grootheden uit de tour. Tussen de mariabeeldjes hangt een finishfoto uit 1975. Er zijn lieden die een moord doen voor een petje dat is gedragen door Leif Hoste of wonderboy Tom Boonen. Peter Lusse – Eddy uit Vrienden – is een Joop Zoetemelk fan en keek gisteravond blijer dan een 12 jarige in een breezershoppe. Ik kan verder gaan hoor, maar dat lijkt me niet nodig.
Foto's vbnb: Parijs Roubaix, in de regen veranderen de kasseistroken die de helleklassieker zo zwaar maken in een spekgladde modderplas, de Muur van Gerardsbergen, de finishfoto uit 1958.
0 reacties:
Een reactie posten
Aanmelden bij Reacties posten [Atom]
<< Homepage