Errare humanum est

Back with a new batch!

20/03/2007

Identiteit

Om dit blog in elk geval enige richting in te duwen, zal ik proberen een aantal logs te maken over een bepaald thema. Omdat ik al een tijdje zeer geïnteresseerd ben in alles wat met identiteit te maken heeft – waaraan ontlenen mensen hun identiteit, en hoe proberen ze hun identiteit aan anderen duidelijk te maken bijvoorbeeld – zal dat thema centraal staan. De logs zullen komen te verschijnen onder het label identiteit.

Ik zal proberen voorzichtig om te springen met de parapluterm ‘identiteit’. De term verschilt namelijk in de verschillende geesteswetenschappen van betekenis, al zou je globaal kunnen stellen dat de term te maken heeft met het begrip van het individu als afzonderlijke entiteit. Het individu kan een persoon zijn, maar bijvoorbeeld ook een groep personen zoals een volk of voetbalsupporters.

De reden dat identiteit mij zo interesseert is de observatie dat veel conflicten, zowel op mondiaal als interpersoonlijk vlak, samenhangen met identiteitsvraagstukken. Het integratiedebat is saillant. Gechargeerd zou u kunnen stellen dat bepaalde groepen mensen bepaalde opvattingen hebben over hun identiteit die elkaar uitsluiten. Zo is voor sommige moslima’s een boerka zeer relevant voor hun identiteit, en is het voor Geert Wilders onacceptabel.

Om te beginnen zal ik een kleine bronnenstudie doen naar hoe men in de psychologie denkt over individuele identiteitsvorming en wat daarin mis kan gaan. Later komen (mits het onderwerp mij blijft boeien) aan de beurt: identiteitscrisis, groepsidentiteit, volksidentiteit en genderidentiteit.

Labels:

Vergissen is menselijk, trouwe lezer. Ik vergis mij dagelijks. Vanaf vandaag is Errare humanum est dan ook terug van weggeweest. Ik probeer hier met enige regelmaat iets te schrijven over een bepaald onderwerp. U kunt het lezen, u kunt het negeren. Dat moet u zelf maar weten.

25/05/2005

Feuilleton
De verbittering van Thomas Lumpke Deel 11

Ik heb afgelopen winter bijna Thomas Lumpke overreden met mijn automobiel. Uit schuldgevoel heb ik de schilder in het Zutphense ziekenhuis opgezocht, en ben hem blijven bezoeken. Op een dag had hij een kort verhaal geschreven. Op veler verzoek een aantal delen achter elkaar. U heeft er lang genoeg op moeten wachten.

De Schrijver nam een nieuwe kop thee omdat hij de andere reeds had leeggedronken terwijl hij door het manuscript heen bladerde. Toen gooide hij het manuscript zonder enige aanwijsbare reden door de kamer. Even deed hij niets, en een moment later ging hij daarmee door. Toen overviel hem het paradoxale gevoel van doorgaan met niets, of zoiets en hij declameerde.

Als het met schrijven niet lukte probeerde hij dingen te zeggen. Dat mislukte al helemaal. Wat een rotvak was het toch. Wat hij maar boekverkoper geworden! Een beetje mensen de boeken laten zien. Hier liggen de Grunbergs, hier de Gipharts… Wat zegt u? Ja hoor, die hebben we ook, maar in beperkte oplage want hij is behept met een gebrekkig talent. Ja daar. Wat zegt u? Ik denk bij de Slegte. Ja daaaag.

Maar De Schrijver had geen keus en hij wist het. Lezers moeten boeken lezen, schrijvers moeten ze schrijven. Dat had Mulisch eens gezegd. Hij had gelijk, De Schrijver had geen keus. Hij moest schrijven, hij moest. De dwang van de pen, al schreef hij uitsluitend op de computer. Mensen die liefhadden waren daarvoor bedoeld, mensen die eenzaam waren konden niet anders dan eenzaam zijn. Wie voor een dubbeltje was geboren kon nooit een kwartje worden. Och, de kwellingen van de predestinatie. De schrijver geloofde daar heilig in. Men zou hem onthouden. Daarvoor was hij voorbestemd. Proust, Shakespeare, Mozart, De Schrijver, Napoleon! Onthoud de naam! De Schrijver zal men kennen! De Schrijver heette Wim van de voornaam. Wim de Schrijver. Hij overwoog een boek te schrijven dat Ik Wim de Schrijver heette. Dat deed hij volgende week wel. Als hij het onthield. Eerst De droom van de opperste eenzaamheid.

Hij besloot zijn protagonist – hijzelf dus, want het was een zwaar autobiografisch boek over autobiografisch lijden (van zijn eigen persoon nota bene, dus veel autobiografischer dan dat kon het niet worden) – plaats te laten nemen achter zijn bureau en hem een geweldige titel van het boek te laten verzinnen, maar getergd door writersblock gefrustreerd naar het café te laten gaan. Verder dan dat kwam De Schrijver niet en dus ging hij naar het café. Onnodig te vermelden dat hij stevig de pé in had.

Deel 12

In het café las Wim De Schrijver graag. Een gedichtenbundel die handelde over de grote klassieken, of een lijvig boek over afvallen. Het was boekenweek en dus had hij juist het geschenk van dit jaar gekregen. Het was van een schrijver die hij niet kende. Een of andere buitenlandse naam. Die Turken nemen nu zelfs de literatuur over dacht De Schrijver en overwoog zijn boek De droom van opperste eenzaamheid geheel in het Turks te schrijven, maar hij sprak die taal niet en vroeg zich toen af wat het zou kosten om het door een bureau te laten vertalen. En het dan in Turkije uit te laten geven, en het dan door iemand anders weer in het Nederlands te laten vertalen. Eens zien hoe het boek er dan uit kwam te zien. Maar Wim De Schrijver had al jaren een probleem met de naamgeving van zijn protagonisten, dus het verzinnen van een fatsoenlijk pseudoniem was al zoveel werk dat de lust hem verging. Hij bestelde een jenever en een pils. Wim de Schrijver dronk zelden, maar vandaag was hij zo eenzaam dat hij een maat nodig had. Hij had een haring overwogen, maar hield het voorlopig bij oude klare. Hij bracht zijn oude klare naar de mond en grinnikte. Oude klare mond. Kasseien. Vlagen sneeuw. Stoempen. Zelfs in het café was hij eenzaam.

Wim de Schrijver was niet meer gepijpt sinds hij zes maanden geleden daartoe de opdracht gegeven had aan een vrouwtje waar hij niet naar de naam gevraagd had. Met volle mond had zij toch niet kunnen antwoorden, dat was onbeleefd.

Hij vroeg aan de serveerster wat zij hiervan vond. Zou het als openingszin kunnen voor een boekenweek geschenk? De Turk had: ‘Balinezen zijn doorgaans maar een stel apen, dacht Ramsey terwijl hij van de boot afstapte.’ Was zijn zin niet veel beter? De serveerster had geantwoord dat het ten eerste twee zinnen waren, en dat ze ten tweede niet van dergelijk taalgebruik was gediend. De Schrijver stak zijn kladblokje weer weg en bestelde nog een pils. Hij had het boekenweekgeschenkje uitgelezen. Het was verrassend slecht. Zelfs voor een Turk, dacht De Schrijver die toch doorgaans wel van oosterse literatuur hield. Turken, Finnen en Hongaren konden echter niet schrijven, alsmede de Turkmenen en de Afghanen. Daar moet nodig eens een essay over geschreven worden, maar eerst De droom van de opperste eenzaamheid en Ik Wim de Schrijver. De Schrijver kreeg te horen dat hij niet meer mocht drinken, de bardame vond dat hij al genoeg gehad had. De schrijver ging naar huis, vastbesloten een vlammende protestbrief te schrijven aan haar baas, of chef of hoe dat ook heten mag in de horeca. Haar kok, besloot de schrijver, hij zou een vlammende protestbrief schrijven aan haar kok. Dat ging nog voor de twee boeken en het essay, anders verloor het zijn (of haar? De Schrijver wist het niet, hij was dronken. En anders had hij het waarschijnlijk ook niet geweten.) urgentie.

Deel 13

Beste Kok

Uwe bardamew iss een kiuthoer diew mij geeen drrankl meer wil gevven. Ik zoiu haaarr graagg vingeren. Ggroet,

Wim De Schrijveer

Schreef hij thuis aangekomen. Toen kotste hij in de kattenbak, en ging naar bed. De volgende dag zag hij de enveloppe liggen, vroeg zich af wat het was maar bedacht dat het uitstellen van de bevrediging van nieuwsgierigheid de gratificatie ervan zou doen toenemen (of zoiets) en legde de enveloppe terug waar hij hem gevonden had. De kat miauwde. Hij had hoofdpijn. De Schrijver zette koffie en ging terug achter zijn computer zitten alwaar hij koortsachtig begon te schrijven totdat hij zich realiseerde dat hij honger had. En niet zo’n beetje ook.

Hij las nu de brief die hij gemaakt had, snapte er niets van en gooide de brief weg. Er gebeurde ook nooit iets in zijn leven. Geen moment werd zijn ellende doorbroken door iets gelukkigs, nooit had hij eens mazzel of hield er iemand van hem. De Schrijver kon wel huilen. Zijn hoofdpijn nam hierdoor toe. Aldus zichzelf vermannend schreef hij de volgende (historische) woorden: ‘Het leven is een zak met botten, onvervulde verlangens en drankzucht.’

Hij begreep het zelf ook niet helemaal, maar als aforisme zou het niet misstaan op zijn grafzuil. ‘Het leven is een zak met botten, onvervulde verlangens en drankzucht. Wim de Schrijver, 1981 – 2008.’ Als Wim vandaag dood zou gaan, zouden ze hem over drie jaar pas vinden, dacht Wim, want niemand komt ooit hier. Dan zien ze dit manuscript op de computer. Wat een historische laatste woorden. Wim de Schrijver hoopte vurig dat hij zou komen te overlijden, maar dat gebeurde niet. God, u bent een hufter mij dit te misgunnen, bidde hij toen eerbiedig.

Deel 14

Toen ging hij maar weer verder met het verhaal dat al een aardige omvang leek te krijgen. Al op het derde kantje, dacht Wim de Schrijver, niet gek. Tevreden nam hij een kop koffie en schreef toen: ‘Het leven is al even wrang als oude koffie’ en concludeerde dat hij een heel productieve dag had.

Nu zijn protagonist voldoende was gekenschetst besloot De Schrijver tot het begin van het uiteenzetten van het plot. Meestal wist hij dat al van te voren, Neuk me terwijl ik mijn tanden poets was al af voordat het geschreven was – was het daarom zo slecht? – maar nu besloot hij al schrijvende zijn plot uiteen te zetten. Maar er moest wel een conflict situatie zijn, boeken waarin geen flikker gebeurd vervelen al snel. En verkopen dus niet, en Wim de Schrijver moest ergens van leven. Aldus besloot hij dat er een conflict moest komen. Er moest iets gebeurden dat een conflict opleverde met het karakter van Wim de Schrijver, er moest iets veranderen in zijn dagelijkse routine. Wim de Schrijver besloot tot een gebeurtenis. De eenzaamheid moest doorbroken. En dat moest een conflict opleveren. Aldus kon De Schrijver komen tot een groots en meeslepend werk, over de drang tot eenzaamheid en ongeluk, een protagonist die alleen maar kon zijn als hij zijn eigen geluk saboteerde, en een tegenspeler die daar ook ongelukkig van werd. Twee levens verwoest! Fantastisch… mompelde De Schrijver, wat een verhaal, wat een prachtwerk ging dit worden. Hij besloot het journaal te kijken, en na de berichtgeving was hij zijn meesterplot vergeten.

Aldus zijn geslacht tot in de tiende graad vervloekend ving hij aan met het uiteenzetten van een ander plot. Een moord misschien. Als tegenhanger van de crime passionel een brute moord uit pure eenzaamheid. Een zelfmoord wellicht? Maar dan kon hij het boek net zo goed niet schrijven en gelijk zichzelf van kant maken. Dat was niet eens zo’n gekke gedachte, besloot De Schrijver, want hij vond het leven geen reet aan. Het was saai, voorspelbaar, en hij was zo vreselijk eenzaam. Dus waarom ook niet…

Deel 15

Wim De Schrijver liep naar de badkamer en van daar weer naar de keuken. Hij was vergeten een stevig mes te pakken. Met het mes in zijn hand keerde hij terug naar de badkamer waar hij een bad met water liet vollopen. Hij kleedde zich ondertussen uit en masturbeerde. Toen liep hij weer terug naar zijn werkkamer – het mes liet hij in de badkamer liggen. Hij schreef een paar alinea’s en liet de protagonist zeggen: “Als er geen masturbatie bestond, had ik geen reden om te leven.” Toen keerde hij terug naar de badkamer waar de witte vlokken zaad in het badwater dreven. Hij ging in bad zitten en masturbeerde nogmaals. Tijdens het masturberen dacht hij aan niemand. Zo eenzaam was hij.

Wim de Schrijver was altijd al eenzaam geweest. Zo lang als hij zich kon herinneren had hij naar het gezelschap van liefde, innige kameraadschap en andere zaken ontbeert. Daarom probeerde hij veel mogelijk van zijn geheugen kwijt te raken, maar hij dronk te weinig om de poging echt serieus te nemen. De poging tot zelfmoord van eerder die dag was net zoiets. Hij was, voor de masturbatie ook niet echt van plan geweest er een einde aan te maken, dat wist hijzelf ook wel. Hij was volslagen belachelijk bezig. Hij was een farce, een eenzame zot met een masker op. Een nar, een stoethaspel. Hij haatte zichzelf zo intens. Niemand ook maar in de verste verte in de buurt, en nog een pose aannemend. Het was ook niet gek dat hij eenzaam was. Hij zou niemand willen zijn, die hem zou willen kennen. Dat had hij ook al eens eerder gehoord.

Van zichzelf walgend ging hij naar het toilet waar hij ontdekte dat een fluim opgedroogd zaad de haren op zijn been aaneen deed plakken. Hij rukte voor straf de hele pluk haar eraf. Dat zou hem leren.

Eenmaal terug op zijn werkkamer schreef hij noest verder aan wat een standaardwerk over eenzaamheid, ellende en ongeluk moest worden. Hij vond het steeds beter worden, maar hoedde zich ervoor niet te gaan geloven dat het werkelijk goed was. Een boek over mislukking kon immers in de ogen van de schepper niet slagen. Het moest matigheid troef blijven, pas dan zouden anderen hem gaan ophemelen, en de erkenning waar hij recht op had zijn deel worden. Dit werd zijn bewijs van excellentie. Maar hijzelf moest later in alle eerlijkheid kunnen zeggen dat het eigenlijk maar een prutboek is, geschreven door een zielige loser. En dan, terwijl allemaal mooie en lieve meisjes zich om hem heen verzameld hadden, die hij voor het uitkiezen had om zijn eenzaamheid te verdrijven en hem gelukkig te maken, dat ze hem niet waard waren, en dat hij liever alleen en ongelukkig bleef dan zijn parel voor haar zwijnen te werpen. Of zoiets. De totale oppermacht is in staat te zijn de daad van opperste macht te doen, en het vervolgens te laten.

Deel 16

Wim de Schrijver schreef niet omdat hij het zo goed kon. Of om de wereld een stukje mooier te maken met zijn prachtige taal. Wim de Schrijver schreef omdat hij moest. Daarom kon Wim de Schrijver zichzelf nog niet van kant maken. Hij was een nobody. En als hij zich nu van kant zou maken, dan bleef hij dat dus ook. En dus vluchtte Wim in zijn computer, en schreef over absoluut helemaal niets. Zijn cursor stond geen fractie van een seconde stil terwijl zijn vingers in een ritme dat geen componist ooit had kunnen schrijven, zoals hij dat kon, over de toetsen vlogen, en melodieus zijn zinnen neerpende.

Dit geschreven hebbende wilde hij hevig gaan schrappen in de tenenkrommend slechte passage, maar hij besloot het uiteindelijk toch te laten staan, zodat hij later een concreet voorbeeld had waarom zijn boek dan wel zo slecht was. En kon hij gelijk zijn laaiend enthousiaste critici van repliek bedienen. Niet dat hij dat ooit deed, want hij had nog nooit een enthousiaste recensie gehad (hij was tot op heden nog nooit gerecenseerd) en hij vond het beneden zijn waardigheid om op slechte recensies te reageren. Maar iemand die zijn boeken goed vond, dacht Wim de Schrijver, is een volslagen debiel en daar schreef hij niet voor. Hij hoopte vurig dat het een heel slecht boek zou worden, en stopte er expres een paar draken van pleonasmen en tautologieën in.

Zo tegen een uur of zeven die avond besloot Wim de Schrijver dat het verhaal zo langzamerhand maar eens tot een einde moest komen. Hij had een protagonist gekenschetst, deze om duidelijke redenen bijna zelfmoord laten plegen, en om even duidelijke redenen had hij hem laten voortbestaan, hopend wakker te worden uit de werkelijkheid die zijn leven was. Toch was zijn vuistdikke roman nog slechts vier pagina’s A4. Wim de Schrijver besloot dat het verhaal misschien wat dun was. Hij vervloekte de leegheid van zijn leven nogmaals, en het moment dat hij besloten had zichzelf het leven niet te ontnemen. Waarom had hij dat ook al weer niet gedaan? Hij kon het zich maar moeilijk herinneren. Hij besloot om nog maar eens te masturberen, maar zijn geslachtdeel deed een beetje pijn en voelde wat ruw aan. Het wilde niet erg vlotten vandaag. Normaal voelde hij dit pas rond de klok van elf, als Andries Knevel op de teevee was. Hij vroeg zich af of Andries Knevel toevallig op de teevee was. Hij zette vlug de teevee aan, en zag dat Andries Knevel op de teevee was. Dat verklaarde een boel. Hij smeerde zijn handen aan zijn t-shirt af en ronde het verhaal af met de alinea:

En Wim De Schijver plofte neer in zijn fauteuil en sloot de ogen. Hij hoopte nooit meer wakker te worden, en voor eeuwig te dromen over de opperste eenzaamheid, die hem beroemd zou maken. Maar hij had erge moeite met inslapen. ‘Het leven is een zak met knoken, onvervulde verlangens en drankzucht’ hoorde hij iemand zeggen. Had hij zelfs zijn mooiste aforisme eens eerder gehoord? Déjà vu. Mijn God wat ben ik eenzaam, dacht hij toen. Sliep hij al? Toen stond hij weer op en besloot tot het schrijven van het groots en meeslepende meesterwerk Ik Wim de Schrijver.

04/05/2005

feuilleton
De verbittering van Thomas Lumpke deel 10

De droom van de opperste eenzaamheid

Mijn God wat ben ik eenzaam, schreef De Schrijver die zojuist besloten had een roman te schrijven. Of een novelle. Of een kort verhaal, hoe dan ook had De Schrijver besloten het niet te laten bij die ene constatering; er moest meer van zijn lijden worden opgetekend. De Schrijver vond dat er veel te weinig boeken waren over schrijvers die leden. En daar zou hij wel eens even verandering in brengen.

De Schrijver had al eens eerder een boek gemaakt. Een kutboek dat helemaal niet ging over zijn lijden, maar over een man die een vrouw neukte en haar vervolgens verliet. Stelselmatig verliet hij dezelfde vrouw, die zich keer op keer door de man liet neuken en verlaten. Dat was pas eenzaamheid. Verder had De Schrijver weinig ervaring met neukende mensen. Met eenzaamheid des te meer.

De Schrijver had na het schrijven van de tweede alinea al moeite met de rest van het verhaal. Hij was ook zo eenzaam. Nooit kwam er eens iemand zo maar bij hem langs. Nou ja, twee keer dan. De ene keer was hij niet thuis, de andere keer was het bezoek niet welkom. Om eenzaam te worden is afzondering nodig. De schrijver wilde grootse werken maken en daar kon hij geen anderen bij gebruiken. Maar het ging hem om de idee: hij had verdriet omdat hem de mogelijk ‘nee’ te zeggen werd ontnomen. Wacht, dat hij eens eerder ergens gelezen… Of had hij dat gedroomd? Waarschijnlijk het laatste. Misschien droomde hij dit ook wel. De droom van de opperste eenzaamheid. Goeie titel dacht de schrijver. Fukking goeie titel.

De Schrijver stond op en wreef over zijn buik. Hij nam thee en ging weer zitten. Er gebeurde zo weinig in zijn leven dat de schrijver niets had om over te schrijven. Dat was een probleem. De Schrijver had het ooit ook eens andersom geprobeerd: door enorm veel te leven, erop uit te gaan en te zuipen enzovoorts had hij veel inspiratie gehad. Veel te veel. Daarom was de roman over de neukende man en de geneukte vrouw ook zo slecht. De Schrijver liep naar de kast en haalde het manuscript tevoorschijn. Het had de werktitel: Neuk me terwijl ik mijn tanden poets. Het sloeg nergens op, er werden helemaal geen tanden gepoetst. Wel geslachtsdelen. Misschien als hij de vrouw eens zwanger liet worden. Maar daar waren al zoveel boeken over gemaakt. Hij kon er niet een opnoemen.

23/03/2005

Feuilleton

De verbittering van Thomas Lumpke deel 9

Eerst had ik het idee dat Lumpke’s bombastische manier van formuleren, met opsommingen waar geen einde aan leek te komen, en een intonatie en ritme die rechtstreeks uit het theater kwamen, gespeeld was. Dat de persoon van Thomas Lumpke een rol was, uit een obscuur achteraf zaaltje, waar zelden iemand eens kwam kijken. Maar dat was niet zo. Thomas was geen rol, geen karakter, geen verzameling karaktertrekken. Thomas Lumpke was een mens dat zo weinig wilde voelen, dat al wat overbleef ellende was. Thomas Lumpke was iemand die nog zo weinig wilde dat al wat overbleef simpelweg onhaalbaar was.

Zoals hij daar, hijgend halfop in zijn ziekenhuisbed zat, op de achtergrond een schilderij waarop het regende, moegestreden van het zichzelf en de wereld haatten. Dit kon de beste acteur niet spelen. Maar ik had geen medelijden. Nooit heb ik medelijden voor hem gehad en Lumpke wist dat. Daarom haatte hij mij ook. Alles wat hij wilde was aandacht, vriendschap, liefde. Hij kreeg het niet van me. Als ik dat ging doen, werd hij in plaats van mijn studieobject mijn vriend en dat zou onmiddellijk de dood in de pot zijn. Lumpke was heel intelligent. Lumpke wist het, en ik wist dat Lumpke het wist. Toch bleef ik komen, en Lumpke bleef me ontvangen.

De dagen in het ziekenhuis waren vreselijk voor Lumpke die zei dat hij een buitenmens was. Of dat waar was wist ik niet, en ik zou er ook nooit achterkomen want altijd als Lumpke mij ontving waren we binnen. Toch zei Lumpke graag eens naar buiten te willen, de geur van de wind op te snuiven, de regen op zijn huid te voelen. Ik had geen idee dat Lumpke er dergelijke romantische ideeën op na hield, maar Lumpke zei diep van binnen een romanticus te zijn. Hij loog dat hij barstte.

Toch wist hij me die dag te verassen met een kort verhaal dat hij geschreven had. “Sinds wanneer schrijf jij korte verhalen?” vroeg ik hem. Lumpke glimlachte. Hij glom van trots.

“Ik heb nog nooit iets geschreven”, zei hij. “Ik ben ontmaagd, en het voelde fantastisch.” Hij gaf me een bundeltje papieren waarop met hanenpoten het volgende korte verhaal genoteerd stond. (Ik vroeg me, terwijl ik het las, bij bijna elke zin af hoe het toch kon dat zo’n goede schilder zo’n lelijk handschrift had.)

16/03/2005

Feuilleton
De verbittering van Thomas Lumpke deel 8

“Ik ben dankbaar voor abstracte zaken als winstbejag en conjuctuur, waarvoor in deze wereld concrete zaken als mensenlevens en dierenwelzijn moeten wijken. Ik ben dankbaar voor alle luxe die ik om mij heen verzameld heb, voor insecticide en CFK’s, voor plasmaschermen en benzinemotors, voor het uitdijen van de randstad, ik ben dankbaar voor de snelweg die dwars door Maastricht loopt en verantwoordelijk is voor de tien tot vijftien procent kleinere longinhoud van de jeugd aldaar, ik ben dankbaar voor Koreaanse multinationals, dankbaar voor de prachtige wereld waarin wij leven en waar ik niets aan probeer te veranderen omdat ik anders misschien mezelf minder snel verrijk dan mijn buurman.”

“En waarom zou ik daar niet dankbaar voor zijn, Daniël? Stel je een wereld voor zonder magnetronbroodjes! Of zonder luchtverfrissers voor op de keukentafel omdat ze zo prachtig zijn vormgegeven. We moeten maar blijven werken, in een maalstroom van consumptie, omdat we meer spullen moeten kopen die we zo hard nodig hebben, omdat anders anderen ze nul komma nul drie procent meer nodig hebben dan wij en dat gaat koste van onze positie of zoiets.”

“Ik ben dankbaar voor de economie die mij elke maand een zak geld geeft om weer in haar donkere gaatjes van kussentjes voor op de sofa en afhaalpizza’s te stoppen. Ik hoor haar zachtjes kreunen als ik een in de Oekraïne voor acht euro vervaardigde trui bij de We koop voor veertig euro; ik voel haar liefdessappen langs mijn handen druipen wanneer ik jenever drink, en haar gekreun zwelt elke maand harder aan. De economie is onverzadigbaar, en hoe harder ik probeer om haar klaar te maken, hoe harder ze zucht en kreetjes slaakt, maar climaxen doet ze nooit, de tantrische snol.”

“En in Afrika gaan ze dood omdat de economie hen niet van aidsremmers kan voorzien, of van fatsoenlijk vreten. Maar AK47’s zijn er zat, want de economie vindt wapens geil, net als drugs en spinoff effecten. Mijn God wat ben ik dankbaar voor spinoff effecten, ik vraag je, waar zouden we zijn zonder spinoff effecten? In de zwartste jaren van de Middeleeuwen mijn vriend! Kun je de economie horen? Ze heeft zowat de hik van geluk. Spinoff effect! Ga je mee besteden?”

Min of meer tegen mijn zin ging ik akkoord met de ‘open relatie’. Ik zat helemaal niet te wachten op een meisje die ik moest delen, en daar dan ook nog eens de verhalen over moest aanhoren, maar soit zo is de tijd, en dat moest kunnen. Eigenlijk was ik op zoek naar iets exclusiefs. Wij tegen de wereld, dat soort gereutel. Maar zij was nog lang niet klaar met het nachtleven, het flirten en de one night stands. Het vrijgezellenleven eigenlijk. Aldus geschiedde, ik had een vriendin, zij bleef vrijgezel. Natuurlijk moest dat fout lopen.

Een keer in de week aten we samen, een keer in de week werd er uitgebreid gekookt, soms bij mij, meestal bij haar. De rest van de week waren we veel te druk, ik met koersen en mijn freelancersbedrijfje, zij met haar baan. We zagen elkaar wel vaker, meestal op de maandag en woensdag, na het werk en het eten. Meestal pas na een uur of negen, ik had dan het journaal gekeken, zij GTST. Eigenlijk waren onze werelden zo ver van elkaar verwijderd dat God er een touw tussen kon spannen en erop kon koorddansen. De zondag was samen eten, en lief doen tegen elkaar op de bank enzovoorts, enfin, u kent dat wel.

Afgelopen zondag was zo’n zondag. Ik had zaterdag een wedstrijd gereden, een amateur-klassieker in Drente, met kasseistroken en heuveltjes, de hele mikmak. Zij was die avond uit geweest – dat deed ze meestal met vriendinnen, maar soms ook wel alleen. Gisteren was ze alleen gegaan, God weet waar naartoe. Toen ik die middag tegen een uur of vier bij haar voor de deur stond met een doos vol boodschappen bonjourde ze nog net haar minnaar van de nacht ervoor naar buiten.

Het was een lange man, donker haar, donkere ogen, sportschooltype, met twee dagen baardje en sportieve kleren. Zij stond in de deuropening in een badjas, haar haren nog nat. De zijne waren dat ook nog een beetje. Hij droeg een ribbroek, een effen wit overhemd waar wat borsthaar doorheen prikte, zijn jasje had hij onder de arm. Hij keek me aan alsof ik Pierlala was en mompelde een goedendag. Ze zwaaide toen hij omkeek.

Ik was naast haar gaan staan en had er toen gelijk al iets van gezegd. Iets in de trant: “Als je nou zo nodig moet, zou je dan in elk geval kunnen zorgen dat je neukertjes weg zijn op het moment dat ik langskom?” Zoiets. “Hij is nu toch weg?” had zij gereageerd en had er een beetje om gelachen. Ik vermoed dat ze er wel van genoot. Dat moest natuurlijk wel verkeerd gaan.

Na het de zelf gemaakte wildragout met cranberrysaus van Vlieland, waar ik eerder die week geweest was voor een verhaal voor de Vogelbescherming (de op Vlieland geplukte cranberries worden op Terschelling tot saus verwerkt en dan weer op Vlieland verkocht als Vlielandse Cranberry saus), liet het beeld van de weglopende man -veel aantrekkelijker dan ik ooit kon worden, veel gespierder, sterkere kaaklijn, beter haar, mooiere ogen, puurdere geest, hartelijker en sympathieker karakter - mij nog altijd niet los. Ik was jaloers ja. Ze was van mij.

Het gesprek dat het eten opvolgde was geen intiem onderonsje tussen verliefden die net lekker hadden gegeten en een kopje koffie dronken. Ik vertelde haar wat ik ervan vond, zij reageerde nogal laconiek. Ik was gewoon “een van de velen”, volgens madam, “eentje die het geluk had om vaker te mogen terugkomen.” Wat ze in haar eigen tijd deed was haar zaak. Ze lachte mijn drang tot exclusiviteit passief weg en zei me dat dat misschien iets voor later was. “Net als kinderen en een hond.” Toen besloot ik, kwaad, afgewezen en vooral bespot, dat ze nooit kinderen zou krijgen.

Ik denk dat de buren jullie hebben gebeld. Het zal wel een herrie geweest zijn. Ik weet er eigenlijk niet zo heel veel meer van. Het is vreemd, vindt u ook niet, dat de momenten die ons leven zo beïnvloeden, dat die het slechtst beklijven?

15/03/2005

Single


Ik ben nooit een singles man geweest. Één singletje kocht ik in mijn leven, uit gebrek aan geld voor het album: Burning Stuntman, van de Golden Earring. Froukje de Both’s eerste singletje was van Lenny Kuhr. Je moet kennelijk ergens beginnen.

Singletjes. Ik vind het maar niets. Afgezien van het feit dat je 5,99 betaald voor drie nummers (omgerekend zou de prijs van een gemiddelde cd komen op een dikke 25 euro) zijn het bovendien vaak de minste nummers van het album. Bovendien vind ik dat een album als kunstwerk op zich beschouwd moet worden, de afzonderlijke liedjes zijn de penseelstreken waaruit dit schilderij is opgebouwd. Een singletje is dus een relatief dure penseelstreek of drie.

Vroeger was het nog wel geinig, toen had je A en B kanten. Kung Fu Fighting was oorspronkelijk een B kant. De A kant kwam in de hitlijsten omdat iedereen de B kant eigenlijk veel leuker vond. Maar dat wisten jullie al. Tegenwoordig is het een onvolledig cd’tje. Jammer. Ik draai de Burning Stuntman nooit. Ik heb het gekocht, drie keer gedraaid en in een la opgeborgen. Het ligt niet eens in Zwolle, maar nog altijd bij mijn ouders. Ik mis het geen moment.

Wat ik wel heb gemist toen het in Rotterdam lag, en ik in Zwolle was, was de greatest hits cd van het Vlaamse ‘De Mens’. Een fantastisch album, vol met fantastische vol met fantastische singletjes. Vreemd eigenlijk, want ik zou de afzonderlijke singles waarschijnlijk nooit meer gedraaid hebben.

08/03/2005

Om onduidelijke redenen was het eerste dat ik zonet dacht toen ik wakker werd: “En we gingen op vakantie van het geld van ome Jan.” Vreemde eerste gedachte nietwaar. Temeer daar ik geen ome Jan heb. Derhalve kan ik ook wel naar zijn centen fluiten (fuut).

Toen ging ik, zoals ik dat elke ochtend doe, nadat ik de computer aan had gezet, naar het toilet. Daar lag de Wordt Vervolgt, het Amnesty International blaadje, dat ‘Rita Verdonk, strenge meesteres integratie en asielbeleid blablabla’ kopte. Mensen die zeggen: “Ik poep op Verdonk”, als puntje bij paaltje komt valt dit tegen. Ook stond er een artikel in over het geweld tegen vrouwen. Er is een ook internationale vrouwendag. Wat ze precies hadden gedaan werd niet duidelijk (zoals zo vaak bij vrouwen). Ik vroeg mij af of er ook een internationale mannendag bestond en wat wij dan zouden doen. En waarom ik er nog nooit voor was uitgenodigd.

Volgens mij is de reden dat er geen Internationale mannendag is, althans niet eentje waar ik ook van gehoord heb, is dat mannen gewoon geen reet te doen hebben. Dat is volgens mij ook de reden dat er wel een Internationale vrouwendag is. Als mannen zich maar hard genoeg vervelen gaan ze vanzelf een oorlogje beginnen, vrouwen, kinderen of ponies verkrachten of terroristische aanslagen plegen. Geef Bin Laden een elektrische trein en volgens mij heb je een groot deel van de problemen opgelost. Maar misschien ook niet, want als ik het kan verzinnen kunnen de Yanks dat helemaal en dan is het vast ook wel geprobeerd.

Een ander aspect van de vrouwenproblematiek is dat het kennelijk gewoon leuk is om ze een beetje op stang te jagen. Meisjes plagen kusjes vragen. En als ze nee zeggen, doe je het gewoon toch want wat moet je anders doen in donker Afrika / Thailand / Utrecht? Wat is de wereld toch een lege, stompzinnige, lelijke kutplek.

Soms wilde ik dat ik op vakantie kon van het geld van ome Jan, en dat ik nooit meer naar de Aarde terug hoefde te komen.

05/03/2005

Linda.

En weer won Linda de Zwoll. ‘Natuurlijk’ zou ze zeggen.

Volgens mij is Linda de ideale vrouw. In mijn verbeelding brengt ze haar dag door met het verleidelijk lezen van de Winkler Prins (ze is nu bij deel Dol – Enk), kranten en af en toe drinkt ze een glaasje gewonnen wijn als ze naar een film over een vakantieromance uit 1989 kijkt. Wat zou ik ervoor geven om naast haar op de bank te zitten!

Linda’s hobbies zijn, behalve het vergaren van kennis in de meest algemene zin des woords, koken en parachutespringen. Ze verdient haar geld met het recenseren van televisieseries en klassieke muziek (voor de VPRO gids) en af en toe gaat ze naar een historische sportwedstrijd (puur toeval!).

Linda is een dienstbare dame van een jaar of vijfentwintig met vlammend rood haar en een voorkeur voor korte rokjes en maillots die ze zomers in verband met haar melkwitte huid niet kan dragen. Ze heeft ontzag voor wielrenners en laat alleen in volle trams of bussen windjes. Linda rijdt motorfiets (Indian die ze zelf heeft gebouwd), rookt niet en drinkt matig. Linda kan genieten van de kleine dingen en is tevreden. Ze steunt de vogelbescherming en heeft een Foster Parents kind in Ghana dat Mbeke N’kiki heet.

Als ze alleen is speelt ze thatermonologen voor de spiegel. Ze heeft een ruim vier kamer appartement in Zwolle, een buitenhuis in Noorwegen en eentje in Spanje. Maar daar gaat ze eigenlijk nooit heen, want daar is ze al geweest. Ze plant nu een vakantie naar Centraal Azië, want ‘daar zijn zo lekker weinig reisgidsen voor’. Antwerpen vindt ze de leukste stad van West Europa. Linda’s grootste wens is wereldvrede en het moederschap. Linda is vrijgezel. Ze valt op lange, magere jongens met een zwarte bril en een wit overhemd.

Volgens mij wordt het nodig tijd dat de Cervezas weer eens winnen, ik slaap er slecht van.

De moeizame start van een wielergek


Zoekplaatje: Waar is Daniël?


6 september, 2004



Lief wielerdagboek,



vanaf heden noem ik ge Briek, naar Briek Schotte, de Flandrien die zei: “Koersen, manneke, das stoempn toda ge nie mee wét van welke parochie ge zijt”, en op de ochtend van de Ronde van Vlaanderen van dit jaar, tegen een uur of half twaalf, het leven liet. De koers werd gewonnen door Steffen Weseman, een mof in een roze telefoontjespak.



Vandaag – de dag dat Alejandro Valverde niet alleen vriend en vijand, maar toch voornamelijk zichzelf verrast door de Vueltarit van Burgos naar Soria te winnen – heb ik voor het eerst meegetraind met de Vadesto - Hanzerenners, de wielerclub uit Zwolle.



Vooraleer ik vertrok, stond de kilometerteller op mijn Gazelle Ventoux - buischakeling en toeclips - op zo’n 4300 kilometers die ik ge nooit heb komen vertellen, omdat dat weinig serieus te nemen viel. Hoewel, sinds de derde week van maart, dat zijn net geen 820 kilometers per maand, Briek, zo omgerekend kom je aan ongeveer 180 kilometer per week, dat is dertig per dag. Elke dag. Maar soit, waar hebben we het over? Ik deed er vandaag daar een kleine zestig bij. Niet dat die afstand nu zo schokkend is, lief wielerdagboek, maar de snelheid viel mij allezins tegen.



Het waaide bij aanvang al behoorlijk, en de wind stak de kop nog meer op, maar daarover later meer. Het was de dag van de schokkende ontdekkingen, namelijk, dat de snelheden boven de veertig in het uur een betekenis voor mij gekregen hebben, en amai, das hard hé. Die eerste vierduizend kilometers fietste ik in mijn eentje, zette de snelheid vast op 34, 35 en fietste dan een kilometer of zeventig. We reden over de dijk, van de IJsselbrug naar Zalk en daarna door naar de Zande en de eerste keer heen reden we in een enkele waaier, wat nog een vak apart bleek te zijn. Vooral het door de wind afgaan, en dan weer aanpikken bij de laatste man is een kunst, want je moet dus door de wind heen weer op snelheid komen, een truc die ik nog niet helemaal meester ben. Gelukkig knapte ik er niet als eerste af, ik deed mijn kopwerk braaf (in Zalk overigens) en pikte ter nauwer nood aan. Dat ik er buiten Zalk toch af moest (al na een kilometer of acht) vond ik een flinke teleurstelling, maar ik was, niet de eerste, en fietste op eigen tempo (35 of zoiets) naar de Zande.



Daar gingen we hetzelfde stuk weer terug, maar omdat de weg een nogal ruime bocht maakt, en de wind uit een onmogelijke hoek zat, hadden we hem weer behoorlijk tegen. Nu reden we in een dubbele waaier, wat nog een veel hogere kunst bleek dan een enkele. Ik lag er nog ver voor Zalk af, hetgeen mij niet verbaasde, en toen ik 26 reed vermande ik mij. Briek, je woorden schoten door mijn bolleke, in gedachten vloekte ik in schoon Vlaams (‘goedverdoem’ dacht ik, echt waar) en gaf er een lap op. Ergens voor me zag ik iemand anders lossen – ik vermoed trouwens dat hij op me wachtte maar soit – en samen druppelden we weer naar de groep. Daarna zijn we in een enkele waaier, via een ander weggetje, waar minder verkeer reed, naar Zalk gefietst, en vandaar de dijk op. Ik loste weer als eerste, maar voor mij zag ik al snel de anderen ook knappen. Ik koerste er naartoe en riep: “Komaan (!), we komen terug!” maar niemand bleek daar zin in te hebben, dus versnelde ik zelf maar (39 / 40) en haalde er nog een paar in.

Dat waren zo ongeveer de eerste dertig kilometers, Briek, en amai, je had gelijk – het scheelt dat ik luthers ben, en dus parochieloos, maar waar Doesburg ligt, dat wist ik even niet. Overigens ligt Doesburg aan de (Gelderse) IJssel, tussen Dieren en Doetinchem, Briek, maar komaan, laat ons niet verzanden in geografische details.



Omdat de meeste mannen afgelopen week drie wedstrijden hadden gedaan, gingen er al een paar naar huis, maar een paar sterke mensen reden nog rustig (33) naar Kampen, en vandaar naar ’s-Heerenbroek en dan Zwolle weer in. Ik reed mee, en dat was eigenlijk veel leuker, niet alleen omdat ik het (gemakkelijk overigens) kon bij houden, maar toch vooral omdat het lekker lulde. Over fietsen bijvoorbeeld, Briek, met ene André die in Terwolde werkt, bij een, naar het schijnt enorme fietsenwinkel. Of over de Vuelta, of over rondjes IJsselmeer fietsen (376 kilometer). En dat ik mijn banden eens goed moest oppompen. Tja.



Maar goed, Briek, over gezapige stukjes fietsen lees je maar elders, hier gaat het om sterven, en daar herrijzen, en dan weer sterven, als een Phoenix uit je as herrijzen enzovoorts. Dat gebeurde toen een van de jongens, Rob geloof ik, vlak voor Kampen demarreerde. Iemand reageerde, en ik natuurlijk ook. Het duurde even, er zat snit op. Het is verbazingwekkend hoe groot een gat wordt na een echte demarrage (17 kilometers in het uur verschil). Wanneer je omkijkt lijkt het wel alsof de rest dan stilstaat. Overigens wachtten we weer op de rest die weer aansloot. Mijn explosie wreekte zich natuurlijk onmiddellijk, met de wind vol op de tronie tegen de IJsselbrug op zette ik mij in het wiel van Rob, die achter drie mannetjes zat. Ik merkte dat de schavuit een gaatje liet vallen, en zijn verzet goed schakelde. Achter mij maakte een jongen in een US Postal Berryfloor shirt, wiens naam niet heeft mogen beklijven, zich ook op voor de sprint bergop. Maar de wind was aanzienlijk toegenomen, ik schat een bft of 4-5, en op de klim naar de brug (die nog vies tegenviel) was dat flink peezen.



En toen Rob dan ging, het gaatje was een meter of vijftien, zette hij me vol in de wind. Ik beukte, snokte naar zijn wiel maar kwam te kort terwijl de blauwe desperado naast mij bij mij aanhaakte en spatte vervolgens van me weg. Ik zag dat Rob het groepje voor in haalde, en de Berryfloor gast aanpikte bij die groep. Maar Rob’s actie werd op gruwelijke wijze gewroken. Het was een lange klim, en waar ik op eigen tempo langzaam terug kwam, naar de ruggen blijven kijken en zachtjes, voorzichtig, als een strijkijzer demarrerend tegen de brug op, zo plat mogelijk, ja als een scheermes werkelijk, viel Rob helemaal terug, op, leeg, stik kapot, kwijtgespeeld. Ik was ook nooit meer terug gekomen bij de vier als ze echt hadden doorgereden, maar ik pakte Rob weer op, die niet meer aansloot. Vooral ook omdat ik er even extra aan snokte toen ik hem voorbij ging. Wat gij zaait, zal ge oogsten, Briek, en Rob oogstte mijn meedogenloosheid. Rustig reden we, toen Rob eindelijk (dat heeft geruime tijd geduurd) weer was aangesloten naar Zwolle. Het was mooi zo. Volgende week weer.



Een sprint in het LooDit schreef ik de avond dat ik voor het eerst met de straffe mannen van Vadesto meereed. Sindsdien houdt ik op deze manier het wielerdagboek bij. Niet elke dag, maar met het oog op de voorbereidingen ga ik er vanaf vandaag zeker weer mee beginnen. Zoals op te maken valt uit het stukske aan Briek is het begin van een vruchtbare wielercarrière moeilijk. Ik kan mij de verbazing van mijn kennissen nog levendig herinneren toen ik mij tot wielergek ontpopte. Er bestaat zoiets als het wielervirus, en wanneer je het hebt gekregen help geen quarantaine.



Vroeger beperkte zich dat nog tot het kijken van de Tour de France, later kwamen daar de voorjaarsklassiekers bij en tegenwoordig kijk ik alles wat ik maar zien kan (wat dat aspect van de zaak betreft: hoera voor de ProTour, want lekker veel koersen op teevee). Om duistere redenen wordt steevast niet begrepen wat daar nu zo mooi aan is. Helemaal obscuur wordt het wanneer die vrienden wel overtuigt twee uur lang naar Floris-Baudewijn van Nispel tot Ruysdael kunnen kijken, die ontdekte met een stok tegen een bal te kunnen slaan; of twee in omo power witgewassen pakjes een geel balletje met haar erop van de ene kant naar de andere kant van het veldje kunnen meppen (wel netjes tussen de lijntjes blijven!). Bevlogen betogen hielpen niet.



Helemaal vreemd vond men mij toen ik een jaar of twee geleden besloot te stoppen met roken, een fiets te kopen, en zélf knetterhard te gaan fietsen. Vooral de vijftien kilo te zware, bierslobberende horecamedewerkers onder wiens vleugels ik mij nog bevond konden zich gewoonweg niet voorstellen wat het mooie was aan voor je werk nog even honderd kilometer op de Veluwe te rijden, en terwijl zij rochelend klaagden over hun verkoudheid voelde ik mijn lichaam steeds sterker worden.



Maar hard Fietsen en Wielrennen (of liever: koersen) staan los van elkaar. Daar ben ik dit voorjaar wel achter gekomen. Om te kunnen koersen, moet je hard kunnen fietsen, maar daarmee is alles ook wel gezegd. Wie alleen hard kan fietsen, wint geen race.



De enorme kracht die koersen van een mens vraagt is denk ik het mooiste aspect van de sport. Het lijden, het afzien (wie herinnert zich nog Remmert Wielinga in de tour van 2003? Vanaf dag 2 had hij diaree, elke dag werd hij zieker. Hij stapte twee dagen voor Parijs volslagen uitgemergeld af).



De muur van GeraardsbergenDe muur van Geraardsbergen is, in schoon Vlaams, een kaske. Het is een stijl kreng, Baden Cooke, de Australische sprinter die in de tour van 2003 in de laatste etappes groene trui afsnoepte van zijn landgenoot Robbie McEwen, liet zich de woorden ‘Oh, my God’ ontvallen nadat hij ‘the mjoer’ had verkend. En er ligt geen asfalt op. En ze moeten erover heen als ze al 230 kilometer hebben gefietst. Allen de gedachte doet mij rillen. Of denk aan Carrefour de l’arbre – een vijfsterrenstrook kasseien in Parijs - Roubaix. En met welke lichaamsdelen die jongens op een fiets zitten? Gelukkig heb ik vooralsnog alleen nog op asfalt of een betonnen fietspaadje gereden - de enige kasseistroken die ik ken zijn kort en liggen er prima bij in Zutphen.



Toen ik mij in de herfst van vorig jaar eens ging oriënteren op wielerclubs in de regio, kwam ik terecht bij de Vadesto Hanzerenners waar ik met veel enthousiasme ben onthaald. Een keertje meetrainen was geen enkel probleem – graag zelfs! – en die 6e september voel ik nog steeds. Ik heb mij toen voorgenomen dat ik nooit meer kopwerk doet, als André Klompmaker mij gaat overnemen.



Na een zachte winter (volgens het KNMI) waarin ik dankzij het mooie weer gewoon elk weekeinde doorreed (spijtig genoeg kreeg mijn voorbereidingen door een verre stage een flinke knauw) was het in februari tijd voor de voorjaarscompetitie in ’t Loo. Bij de B-amateurs is het allemaal goed bij te houden. Alleen gaten dichtrijden is nog lastig. Reed ik vroeger uitsluitend op de grote plaat: tegenwoordig rijd ik door de duurtrainingen soms weer te soepel. Maar daarvoor gaan we oefenen. Trainen, afzien, beulen, stoempen, harken, knallen en waarschijnlijk nog een paar keer vierkant rijden en hongerklop krijgen ook.



Ik ga dit jaar knetterhard fietsen, wie doet er mee?

02/03/2005

Feuilleton
De verbittering van Thomas Lumpke deel 6


“Zal ik het voor je doen?” vroeg ik in een poging mij te herstellen terwijl Thomas een tweede vloeitje tevoorschijn trok. Rizla. Lumpke schudde het hoofd. “Het draaien van een sigaret is uiterst persoonlijk”, vond hij. Toen hij zwijgend zijn derde vloeitje doormidden had gescheurd gooide hij het pakje zonder iets te zeggen naar mij toe. Ik vouwde een keurige toeter zoals ik ze vroeger zelf ook rookte maar Lumpke was niet tevreden.

“Veel te klein zuigmondje”, mopperde hij. Hijzelf rookte kennelijk boomstammen. Ik vouwde er een hele batterij zodat Lumpke in elk geval de komende tijd wat te roken had, maar geen van allen kon hem bekoren. Hij meldde dat dat gebroken been hem weinig uitmaakte, maar dat hij niet zijn eigen shagjes kon rollen omdat de controle over zijn handen nog niet was teruggekeerd, dat was eigenlijk het ergste. “Pijn”, zei hij en pauzeerde even, alsof hij iets diepfilosofisch ging zeggen, “fysieke pijn doet me niet zoveel.” Ik besloot er niet op te reageren.

“Invaliden stellen zich aan”, was het volgende statement dat hij lanceerde. “Pijn is tijdelijk, trots is eeuwig”, voegde hij daar clichématig aan toe. Hij trok zichzelf in het groteske, iets dat mij zovel intrigeerde als ergerde. Ik besloot dat ik nodig naar huis toe moest, maar zocht een galante manier om mij uit de voeten te maken.

Hoewel Lumpke zeker doorhad dat ik weg wilde, maakte hij me dit niet gemakkelijk. Hij hield het gesprek - dat eigenlijk geen gesprek was, maar een monoloog – gaande door telkens met een nieuw aforisme op de proppen te komen. Ze werden hoe langer hoe drakeriger, totdat bij ‘Pijn is zwakte’ mijn tolerantiegrens bereikt was. Ik snapte dat Lumpke het mij onmogelijk wilde maken om subtiel gedag te zeggen en ik gaf hem tenslotte zijn zin door vrij abrupt afscheid te nemen. “Beterschap”, wenste ik. “Ik ben niet ziek.”
“Een voorspoedig herstel dan.”
“Whatever”, zei Thomas en stak een nieuwe sigaret op. Misschien had ik er toch te weinig gedraaid.

Toen ik de deur bijna doorwas riep hij mij naam. Even twijfelde ik. De verleiding om weg te lopen en te doen of ik niets gehoord had was groot, maar ik overwon haar en stak mijn hoofd nog eenmaal door de deur naar binnen. Lumpke tikte zijn sigaret af in een lege kop thee en zei: “Als je morgen weer komt, neem je dan wat schilderspullen mee?”

22/02/2005

Feuilleton
De verbittering van Thomas Lumpke deel 5
Nadat ik hem heb aangereden bezoek ik de cynische kunstschilder Thomas Lumpke, in het Zutphense ziekenhuis 't Spittaal.

Hij verfrommelde het inmiddels gescheurde vloeitje tussen zijn handen tot een balletje en pakte een nieuwe terwijl hij zichtbaar geërgerd de draden tabak uit elkaar begon te trekken. Toen keek hij mij doordringend aan. Zijn ijskoude staalgrijze ogen leken dwars door me heen te zien, een gevoel dat ik met geen mogelijkheid zelf kon beschrijven. Nog drie keer zou Lumpke mij zo aankijken, twee keer bij leven, in keer toen hij lag opgebaard in het crematorium.

Die keer herinner ik mij het best, die blik in het crematorium. Zo penetrant dat ik mij bijna schuldig voelde over het feit dat ik aan een lijk had lopen rommelen. Ik wilde zijn ogen die dag nog een keer zien. Hoewel de lijkschouwer zijn werk uitstekend had gedaan en Lumpkes oogleden vredig gesloten had, voelde ik die ochtend voor de begrafenis dat hij mij nog eenmaal aan moest kijken. Nog eenmaal wilde ik de ogen zien die mij vanaf het hierboven beschreven moment in het Spittaal als een gifslang gegrepen hadden. Ik was die ochtend niet voorbereid op een van die blikken waaruit onmacht, onvrede en afschuw te lezen stonden – misschien zelfs wel haat.

Voorzichtig had ik zijn oogleden omhooggeschoven, niet wetende wat te verwachten. Ik had wel eens gehoord dat bij de intredende dood de ogen wegdraaien in hun kassen, maar ik wist niet of dit altijd zo was, of alleen in sommige gevallen. Ik wist niet wat ik aan zou treffen nu rigor mortis ruimschoots ingetreden was.
Geschokt was ik, toen in de felheid in zijn blik zag – weid opengesperde pupillen, harde heldere iris en blauwe adertjes. Verwilderd, waanzinnig, alleen woede resteerde in een zielloos lichaam. Ik deinsde achteruit terwijl ik mij voelde kokhalzen, ik wende mijn gezicht af, maar kon het beeld niet van mij afzetten. In mijn achterhoofd associeerde ik vrijelijk met de laatste woorden in de film ‘Apocalypse Now’ en gaf over in een prullenbak. Pure gal.

20/02/2005

Lekker klef

Het Van Dale woordenboek omschrijft ‘klef’ als 'klam of klevend door vochtigheid'. Meestal wekt dit nu niet de meest aangename associaties: een klef dekbed als gevolg van overdreven nachtzweten (een notoir probleem op studentenkamers met platdak) of kleffe boterhammen die tijdens een lunch uit broeierige plastic zakjes komen. Een lerares Nederlands die geen orde houden kon werd door een grof stuk vier HAVO tuig eens gevraagd of ze een klef onderbroekje aanhad.

In de natuur zijn er zat vieze kleffe voorbeelden te verzinnen. Het je wel eens een babykrokodil uit een ei zijn kruipen? Of bij het vissen een paling gevangen? Of kikkerdril?
Klef is van nature smerig (de vieze man van Koot en Bie kreeg ballen in zijn buik van druipend ongaar eigeel). Reden genoeg om het begrip ‘klef’ in de keuken eens flink op te vijzelen want ondergetekende houdt wel van klef. Het lekkerste kleffe gerecht dat ik ken, is kleffe risotto funghi en steekt als volgt in zijn werk:

Ingrediënten
Naar smaak bouillonblokjes (liefst paddestoelensmaak, anders tuinkruiden)
2 lenteuitjes
1 bakje verse bospaddestoelen (of champignons)
1 teentje knoflook
1 koffiekopje vol risotto
3 koffiekopjes water
1/2 koffiekopje droge champagne (of vermouth of desnoods droge witte wijn)
3 takjes verse thijm
1 takje verse rozemarijn
1 laurierblaadje
gedroogde marjoraan (ook wel marjolein)
olijfolie
verse parmezaanse kaas (Grana Padano is erg lekker)

Doe een klein beetje olie in een pannetje en doe daarin de fijngehakte knoflook en de lenteuitjes. Zachtjes aanfruiten, anders wordt de knoflook bitter (bah). Poets ondertussen de paddestoelen schoon en hak ze in stukjes. Zet het water en de bouillonblokje(s) op. Wacht tot de bouillon aan de kook is, en doe het laurierblaadje erbij. Niet meer laten koken. Doe nu uit het pannetje de helft van de paddestoelen in de bouillon.

In het inmiddels lege pannetje doe je een flinke scheut olijfolie. Bak de risottorijst een minuutje (of iets meer, dat ruik je vanzelf). Doe dan de thijm (alleen de blaadjes!), de fijngehakte rozemarijn en de marjoraan erbij. Goed blijven omscheppen, dan afblussen met de wijn. Constant blijven omscheppen. Als de rijst begint te wellen, zuigt het de wijn op. Zorg dat het nooit droog komt te staan door de bouillon erdoor te roeren. Niet alles tegelijk natuurlijk, maar stap voor stap. De champignons en lenteui gewoon meeroeren. Vis het blaadje laurier er maar tussenuit als het in de rijst terechtkomt (stop het eventueel terug in de bouillon).

Niet laten koken, anders verdampt het vocht, en het moet opgezogen worden door de rijst. Als alle bouillon door de rijst is opgenomen (als het goed is duurt dit zo’n 20 / 25 minuten) dan is de rijst gaar. Doe dan de gehakte kaas erdoor (geen risotto is compleet zonder!). Heerlijk klef en laat zich fantastisch combineren met een lamsboutje of een rood kalfsbiefstukje.

Wéér verzet Feijenoord tegen Keilewegmeiden

Door Daniël Hoenderdos

ROTTERDAM, 18 FEBR.

De plannen voor een opvanghuis voor dertig ex-prostituees stuiten op fel verzet in het Rotterdamse Feijenoord. ,,We krijgen het door onze strot geduwd.''

Naast kinderopvang `Petje Pitamientje' aan de Oranjeboomstraat in de Rotterdamse wijk Feijenoord ligt een stukje land braak. Even verderop verrijst de monumentale spoorbrug `De Hef'. De brug zou een jaar of tien geleden worden afgebroken, maar bleef mede dankzij buurtprotest behouden.

Ook nu klinkt de stem van protest vanuit de buurt. Dit keer gaat het om het stukje braakland naast `Petje Pitamientje'. Burgemeester, wethouders én deelgemeente Feijenoord hebben tot ongenoegen van de buurtbewoners besloten dat daar een opvanghuis voor dertig ex-prostituees van de `tippelzone' aan de Keileweg moet komen.

Die tippelzone moet nog dit jaar dicht. Van de 228 prostituees zijn 195 verslaafd. Het college wil deze verslaafde prostituees eerst onderbrengen in een kliniek. Wanneer ze zijn afgekickt, worden ze gehuisvest in een tiental opvanghuizen: in elke deelgemeente één. Ze zullen daar niet mogen tippelen. In de opvanghuizen is vierentwintig uur per dag toezicht.

Ook deelgemeente Feijenoord kreeg een opvanghuis toegewezen, in eerste instantie in Katendrecht, de voormalige rosse buurt van Rotterdam. Dit leidde tot zoveel protest dat Feijenoord-deelraadsvoorzitter Wim Straasheijm bij verantwoordelijk wethouder Marianne van den Anker (Leefbaar Rotterdam, Veiligheid) een nieuwe locatie aandroeg: de Oranjeboomstraat.

Maar nu leidt ook deze locatie tot protesten. ,,We krijgen dit probleem gewoon door onze strot geduwd'', zegt Rein Visser van de Bewonersorganisatie Feijenoord. Volgens Visser is in een `convenant' afgesproken dat bewoners van de wijk bij ,,dit soort beslissingen'' worden betrokken.

Dat is niet gebeurd: over de opvanghuizen sluit het college steeds eerst een akkoord met de deelgemeente en de betrokken huiseigenaar, vaak een woningcorporatie. Pas daarna worden de omwonenden ingelicht. Ook in het Oude Westen en het Oude Noorden zijn omwonenden in verzet gekomen tegen wat zij zien als een `overvaltechniek' van gemeente en deelgemeente.

Rein Visser geeft toe dat de bewoners van Feijenoord de voormalige prostituees ,,überhaupt niet willen'', maar als ze dan toch komen, zouden de bewoners in elk geval geconsulteerd wilden worden over de locatie. Visser denkt dat het voor de prostituees ,,niet veilig'' zal zijn in een buurt waar zij ongewenst zijn. Hij vermoedt dan ook dat ze helemaal niet naar Feijenoord wíllen. Visser: ,,Vraag dat nu eerst eens aan ze.''

Ook Danny Wagenaar, woordvoerster van de `meiden van de Keileweg', zegt dat ,,de meiden graag mee zouden willen denken''. Volgens haar is het project gedoemd te mislukken, omdat dertig vrouwen in een opvanghuis ,,veel te veel'' zou zijn. Wagenaar noemt de Oranjeboomstraat een `belachelijke' locatie, ,,zo pal naast een kinderdagverblijf''.

Els Maasdam, de directrice van `Petje Pitamientje', zegt ,,niet te zitten wachten'' op het opvanghuis. Maar ze ,,begrijpt dat dit een grote stad is, met stadse problemen''. Els Maasdam: ,,Inhoudelijk vind ik het fantastisch dat de meisjes die iets beters voor zichzelf willen door onze samenleving bij de hand worden genomen. Bovendien maakt het niet uit waar de meisjes worden ondergebracht. Wij zitten met onze kinderdagverblijven overal op Feijenoord. Dus krijgen wij er sowieso mee te maken.''

De grond tegenover het grasveld is van de Dura Vermeer Groep, een bouwbedrijf dat van plan is er huur- en koopwoningen neer te zetten. Ook dit bedrijf had ,,graag in een vroeg stadium betrokken willen worden bij de beslissing over de locatie'', aldus een woordvoerder. Volgens hem moet de Dura Vermeer Groep ,,eerst een goed gesprek met de gemeente voeren'' alvorens in te kunnen schatten wat de eventuele gevolgen van het opvanghuis zijn voor de waarde van de nieuwbouwwoningen. ,,Dat weten wij nu nog niet'', aldus de woordvoerder.

16/02/2005

Verzet tegen les in vreemde talen aan kinderen van 4 en 5 jaar
Kleuters leren zingend Engels

Door Daniël Hoenderdos
ENSCHEDE, 14 FEBR. Sommige scholen geven al Engels aan kinderen uit groep 1 en 2. Kamerleden van CDA en ChristenUnie vrezen dat dit ten koste gaat van het leren van goed Nederlands.

,,Hello, what's your name? Hello, hello, hello!'' zingen de kleuters van groep 1/2 van de Prinseschool in Enschede. Na het liedje vraagt juf Lieset Diepenmaat aan een kleuter of ze in het Engels aan een vriendinnetje wil vragen hoe zij heet. ,,Hello, what's your name?'' vraagt het meisje aan een vriendinnetje. Het andere meisje zegt braaf haar naam.

De Prinseschool in Enschede is een van de 44 basisscholen (op een totaal van ongeveer 7.000) die zich in Nederland bezighouden met `vroeg vreemdetalenonderwijs' (VVTO). VVTO is een onderwijsvorm waarbij kinderen al op jonge leeftijd worden onderwezen in een vreemde taal. Meestal is dat Engels, maar Frans en Duits komen ook voor. Dit gaat aan de hand van thema's zoals Numbers, My classroom of Colours. Door middel van spelletjes, liedjes en andere activiteiten krijgen deze begrippen betekenis.

Op jonge leeftijd leren kinderen nog fonetisch een taal, waardoor dit een stuk gemakkelijker gaat dan op latere leeftijd wanneer er telkens geschakeld wordt via de moedertaal. Doordat internationale contacten steeds belangrijker worden – de Prinseschool heeft ook een aparte, volledig Engelstalige internationale afdeling – zien steeds meer ouders de meerwaarde van een extra vreemde taal. ,,Wij leren de kinderen spelenderwijs Engels te spreken en te verstaan'', zegt Paul Groot, adjunct-directeur van de Prinseschool. De kleuters in groep 1 en 2 zingen de dagen van de week bijna accentloos.

Niet iedereen is blij met Engels in de kleuterklassen. Zo bestempelde Kamerlid Jan de Vries (CDA) in november 2004 het project Early Bird als ,,tweetalig onderwijs''. Bij dit project krijgen kleuters op negen scholen in Rotterdam circa vijf uur Engels in de week.

De Vries is tegen tweetalig onderwijs op de basisschool. Samen met ChristenUnie-Kamerlid Arie Slob wil hij het Nederlands grondwettelijk laten vastleggen als voertaal. In 1997 ketste zo'n initiatief (van CDA'er Koekkoek en GPV'er Van Middelkoop) af. Slob is tegen het geven van Engels in de kleuterklassen. ,,Daar kun je misschien in groep drie, vier of vijf voorzichtig mee beginnen.''

Beide politici zijn vooral bang dat het Nederlands door de tijdsbesteding aan vreemde talen in de verdrukking komt. ,,Als je een taal minder gebruikt, neemt de beheersing van de taal uiteindelijk af'', aldus Slob.

Minister Van der Hoeven (Onderwijs) zei tijdens het vragenuur voorstander te zijn van het geven van vreemde talen aan jonge kinderen. Ze wees daarbij op de zogeheten Lissabon-afspraken dat zo mogelijk twee vreemde talen worden gegeven op basisscholen. ,,Daaraan zijn wel grenzen gesteld'', aldus de minister. Ze laat daarom de Onderwijsinspectie en het Europees Platform voor het Nederlandse onderwijs, dat door het ministerie belast is met de coördinatie van vroeg vreemdetalenonderwijs, onderzoek doen of scholen te ver gaan, bijvoorbeeld doordat ze jonge kinderen te veel lesuren aan Engels laten besteden.

De Stichting Taalverdediging, die zich inzet voor herstel en behoud van het Nederlands, is van mening dat Early Bird in overtreding is. Zij baseert zich daarbij, net als de beide Kamerleden, op artikel 9 van de Wet op het primair onderwijs. Dit stelt dat Nederlands de voertaal dient te zijn. De stichting spande een rechtszaak aan tegen het Bestuur Openbaar Onderwijs Rotterdam.

Schooldirecteur Groot is het niet eens met de kritiek. ,,Engels gaat helemaal niet ten koste van het Nederlands'', zegt Groot. Op basis van de Cito-scores van de afgelopen tien jaar durft hij te zeggen dat het Engels juist bijdraagt aan de taalontwikkeling. Het toetsinstituut Cito maakt elk jaar toetsen om de hoogste groep van het basisonderwijs op kennis en vaardigheden te testen.

Anne Maljers, woordvoerder talenonderwijs van het Europees Platform, vindt het ook nogal kort door de bocht om te veronderstellen dat het aanleren van een vreemde taal ten koste zou gaan van de moedertaal. ,,Er is geen wetenschappelijk vergelijkingsmateriaal waaruit een negatief effect blijkt.''

Volgens Maljers leidt het beheersen van een vreemde taal tot reflectie op je moedertaal. Door kennis van het vreemde ga je met andere ogen kijken naar wat eigen is. Volgens Maljers zijn scholen ,,prima in staat in te schatten wat hun leerlingen aankunnen.''

Bovendien is sprake van een begripsverwarring, denkt Maljers. Vroeg vreemdetalenonderwijs is het aan jonge kinderen aanleren van vreemde talen, en tweetalig onderwijs komt voor in het voortgezet onderwijs, waar de helft van de lessen in het Nederlands en de helft van de lessen in een moderne vreemde taal (vaak Engels) wordt gegeven. ,,Tweetalige basisscholen komen in Nederland dus ook niet voor'', beweert ze.

Op de basisschool worden veel vakken met elkaar samengevoegd. ,,Als ik leerlingen met dobbelstenen laat gooien en ze en passant cijfers in het Engels aanleer en ze ook laat optellen en aftrekken, leer ik die kinderen dan taal of rekenen?''

Volgens Paul Groot biedt dit clusteren van vakken juist extra mogelijkheden. Door te werken in overkoepelende projecten die veel aanknopingspunten met andere vakken bieden is er ruimte voor les in het Engels. ,,Vijf uur in de week is wel heel veel'', geeft Groot toe. ,,Maar ik twijfel niet aan de wetenschappelijke onderbouwing van Early Bird.''

De kinderen op de Prinseschool vinden Engels vooral heel leuk. Op de rapporten wordt vanaf groep drie het Engels aangestipt, vanaf groep vijf wordt daar een beoordeling aan toegevoegd. In groep 1/2 blijft het nog bij spelletjes en zingen. Over kledingstukken bijvoorbeeld. En als ze dan naar buiten gaan to play zetten sommigen dus hun wooly hat op.
Feuilleton
De verbittering van Thomas Lumpke deel 4

Nadat ik hem heb aangereden bezoek ik de cynische kunstschilder Thomas Lumpke, in het Zutphense ziekenhuis 't Spittaal.

“Weet je wat ironisch is, Daniël Hoenderdos?” vroeg Lumpke na weer zo’n stilte waarin hij mij met zijn priemende ogen aankeek. “Het ironische is dat ik mijn hele leven nooit iets mis met mij is geweest, behalve een keer mijn amandelen laten knippen. En net als ik besloten heb om mij aanvullend te gaan verzekeren, in verband met een gebit dat begint te verkruimelen, net op dat moment word ik bijna doodgereden. Ik ben blij dat ik geen levensverzekering heb afgesloten, hoewel ik niemand heb om iets aan na te laten.”

Ik kon er niet om lachen, maar Lumpke lachte zijn geelbruine tanden bloot in een holle, bittere lach. “Zeg eens, Hoenderdos, rook jij eigenlijk?” Ik schudde mijn hoofd. “Al een tijdje gestopt.” Lumpke knikte afkeurend. “Nou”, zei hij, “ik rook wel. Wil jij mij mijn pakje zware even aangeven? Dat zit in mijn broekzak.” “Ik denk niet dat je hier mag roken”, zei ik. “Dat dondert mij niet”, zei Thomas met een vileine grijns – “van die geile zustertjes krijg ik graag straf…” Ik wierp hem het pakje toe, het zat halfvol.

Terwijl Lumpke met zijn gekneusde handjes een peukje in elkaar frommelde vertelde dat e artsen hadden bedoelt dat hij e met lichte verwondingen af was gekomen. Dat een gebroken been zo’n beetje het minste was wat je bij zo’n aanrijding kon verwachten et cetera. Dat hij eigenlijk dood had moeten zijn. Hij vertelde het nogal monter, laconiek bijna, maar de ernst was nooit echt ver weg.

“Toen ik in de ambulance lag, had ik een visioen”, vertelde hij, “ik zag mijn begrafenis. Het was een uur of kwart voor negen ‘s ochtends en het was rottig weer. De bladeren waaiden over een uitgestorven kerkhof, bleven plakken achter enkele zerken, waaiden dan op en vlogen over iemand met een zwarte paraplu die bij een vers gegraven gat zonder enige blijk van emotie stond te kijken hoe mijn kist naar beneden werd geladen.”

“Ik hoorde het vervloekte stof zijt gij en al die bijbelse onzin, waarvan ik niet wil dat het op mijn echte begrafenis zal worden gezegd, maar waarvan ik zeker weet dat het gezegd zal gaan worden omdat de bittere ironie van mijn wrede lot mij zelfs geen laatste wens gunt. En er was maar een persoon present, een man, met een gezicht als het jouwe, en een zwarte paraplu, gekleed in een zwart colbert.”

“En ik hoorde vanuit de kist het zand in een eindeloze plof op de kist vallen, en ik zag dwars door de kist heen jouw gelaat – ik had je gezicht nog nooit gezien, maar ik wist dat je een bekende was, ik zag hoe je geen moeite had met de plooi van je gezicht, dat je niet verdrietig was, dat je alleen een beetje medelijden met me had, omdat ik zo naar aan mijn einde was gekomen, en ik zag je opschrikken toen de bijbelse woorden gesproken werden.”

“Ik zag in je ogen hoe je wilde dat de teksten zouden stoppen, maar dat het kwaad al geschied was en dat je om de een of andere reden de volledige tekst voorbij liet komen, terwijl het zand steeds dikker op de kist kwam liggen en mij het zicht steeds meer benam. En ik zonk weg in een eeuwig durend zwart, totdat ik wakker werd op deze kamer.”

15/02/2005

Zielig

Wat is eigenlijk zieliger? Iemand die op Valentijnsdag wél een kaart krijgt, of iemand die er geen heeft ontvangen? Of iemand die alle voorgaande jaren wel een kaart kreeg en nu in eens niet meer?
Hoe stom Valentijnsdag ook is – en dat is het - toch is het voor veel mensen elk jaar hetzelfde liedje: als puntje bij paaltje komt, en de mat is leeg zijn ze toch weer teleurgesteld. Elk jaar is de mat leeg. Dan is het maar goed dat Valentijnsdag zo stom is, anders zou het helemaal zielig zijn.

Rijst de vraag of Valentijnsdag eigenlijk zielig is. Menigeen zal geneigd zijn jaa te roepen, maar koestert net als ondergetekende toch de wens op een kaartje. Dat is dan volgens mij helemaal zielig, maar toch lag gisteren de Hallmark site de hele dag plat. Ik weet dit omdat het gisteren op nu.nl stond, en zoals jullie weten liegt nu.nl nooit.

Just2Match, een zielig relatiebemiddelingsbureau vertelde mij vorige week al dat de vrouwelijke single teleurgesteld is in Valentijnsdag. Er zou sprake zijn van een hoog verwachtingspatroon onder vrijgezelle dames. Getrouwden maakten zich er minder druk om (die zijn er al lang achter dat ze niets van hun man hoeven te verwachten). Door de commercie aangejakkerd, stellen de dames trouwens behoorlijk stevige eisen: het geijkte kaartje, bosje rozen of doos chocolade kunnen anno nu echt niet meer. In plaats daarvan wil de moderne singlevrouw het liefst een strandwandeling (met geleende hond), een cursus salsadansen of indoorskiën.

Ikzelf heb de hoop op een kaartje lang geleden al opgegeven. Ik krijg nooit kaartjes en dus ook niet met Valentijnsdag. Ik vermoed dat dat iets te maken heeft met mijn rottige karakter, slechte persoonlijke hygiëne en totale gebrekkigheid in het algemeen. Ik vind het dan ook logisch dat ik geen kaartje krijg met Valentijn, sterker nog: als ik wel een kaartje kreeg zou ik dat opvatten als een belediging voor mijn zeer hoge intelligentie.

Nee, het kaartje heeft absoluut afgedaan. De moderne mannelijke single hoeft geen lullig kaartje ook geen elektrische. Nee, de moderne singleman vindt dat hele Valentijnsgedoe eigenlijk maar gelul, indoorskiën veel te duur en een hond lenen om mee op het strand te lopen ronduit bespottelijk. Als de moderne man zin heeft om op het strand te gaan lopen, of te indoorskiën hoeft de moderne man daar geen rozengeur en maneschijndagje voor te verzinnen, dan doet hij dat gewoon ongeacht de dag van het jaar! Niet dat hij dat doet, maar als hij zou willen, dan zou hij dat zeker doen. En daar is niets zieligs aan.
Interview
Sociaalhistoricus Mauriche Brielle rekent af met integratie

De grote schrijver Maurice Brielle rookt pijp. Hij is een van de weinige mannen beneden de zestig die zich in een kamerjasje kleedt, een blauwe van McGregor. Hij zit naast het haardvuur in de foyer van Hotel La chasse, gelegen in het midden van zijn geliefde Ardennen.

Het hotel ademt haar naam: overal hangen jachttrofeeën, van opgezette marters tot de schedels van hertjes en alles wat daar tussenzit. De grote schrijver heeft telefoon, hij foetert in de hoorn; in de taal van de liefde klinken de grofste beledigingen tienmaal schraler dan in het harde Nederlands, zeker als ze door Mathieu Brielle worden geroepen. Met zijn zachte stem en uiterst correcte uitspraak jaagt hij er in rap tempo prachtig geformuleerde zinnen doorheen. Dan hangt hij abrupt op en excuseert zich.

In zijn nieuwste boek verbindt hij twaalf literaire essays, van twaalf schrijvers waaronder hijzelf over minderheden in België. Voornaamste conclusie: er bestaat helemaal geen integratie en de mislukking hiervan is geheel te wijten aan het beeld dat Belgen van hun minderheden hebben. De sociaalhistoricus vroeg elf collegae uit verschillende landen kritisch te kijken naar zijn eigen reflectie op de minderheden in België (hoofdstuk 1 in het boek). Mastodonten als Sir Edward the Burgess en Margaret Healy schreven over de Pakistanen in Engeland, Jennifer Hope Lewiss kwam met een verhaal over de smeltkroes New York en ook de grote Franse Titia Paradis schreef beknopt over het toenemende antisemitisme in Parijs. Er waren geen Nederlandse historici gevraagd te schrijven over het huidige integratiedebat.

“Het boek stond al vrijwel geheel in de steigers toen Theo Van Gogh werd neergeschoten. Als ik dat van tevoren geweten zou hebben, dan had ik zeker iemand gevraagd om een bijdrage te leveren, maar op het moment dat ik begon met het maken van dit boek was Nederland nog niet zo’n bananenrepubliek als nu. Daar zou vanuit Holland best eens een zelfkritisch geschrift over mogen komen.
Wat ik daarmee bedoel? Wel, hoe is het in Godsnaam mogelijk dat ik een land als Nederland een demagoog als Pim Fortuyn een bevolking beetneemt die tot de hoogstopgeleidden van de wereld behoort? En hoe is het mogelijk dat hij wordt doodgeschoten? En hoe kon het dat hij postuum verkozen wordt tot Grootste Nederlander, terwijl hij niets, maar dan ook werkelijk niets, voor het land gedaan heeft? Nederland is een modern Europees Honduras met koopkracht meneerke.”

In het boek wordt geconstateerd dat het beeld dat autochtonen van vreemdelingen hebben, helemaal niet zo genuanceerd is, als de autochtonen zelf denken.
“Dat is inderdaad een reden dat er geen samenleving ontstaat waarin mensen samenleven, maar een samenleving waarin – in het beste geval - groepen mensen een lat relatie hebben.”

Zoals in New York?
“New York geldt als het schoolvoorbeeld van een multiculturele samenleving waarin blank, zwart, dik en dun, groen en blauw gebroederlijk naast elkaar leeft. De meest gangbare reden hiervoor is dat in de moderne geschiedenis van de stad, deze door immigranten uit verschillende landen zou zijn opgebouwd. Mijn vriendin Jennifer (Hope Lewis, red.) beweert dat New York een voorbeeld is van hoe het niet moet. Grote zwarte ghetto’s, achtergestelde latino’s – zelfs de Italianen sluiten zich op in hun eigen gemeenschap. Il n’ya pas des Belges zou juist opgaan voor New York: de New Yorker bestaat niet.

En de hindoes in London?
“Hetzelfde verhaal. Jullie Nederlanders zijn al zo verbitterd dat jullie in het min of meer afwezig zijn van problemen al een succesvolle integratie zien. Dat is een groot probleem van jullie volk. Jullie streven niet naar succes, jullie streven naar zo min mogelijk moeilijkheden. En dus branden jullie je eigen integratiebeleid af en noemen jullie het mislukt. Vergeleken met de Algarijnen in Marseille is Rotterdam-Zuid de hemel!”

Toch noemde u Nederland een bananenrepubliek.
Maar dat stond los van het integratiedebat. Dat is het beeld dat Nederland de laatste jaren afgeeft. Nederland is niet langer de stabiele vriend die het goede voorbeeld geeft en waar nodig terecht wijst, maar net zo’n kruidvat als de rest van de wereld. Dat was een ontgoochelende ontdekking voor het Buitenland. Vooral omdat de discussie in Nederland zelf nauwelijks gevoerd lijkt te worden. Vandaag ook weer: Balkenende vindt dat Nederlanders niet lang genoeg werken in vergelijking met de rest van Europa. Onzin! Nederlanders zijn noeste arbeiders, die lange dagen maken tegen relatief lage lonen. In het buitenland houden ze ’s middags van twee tot vijf siësta en daardoor moeten ze in de vakanties langer doorwerken. Nederland projecteert altijd alles op ‘de concurrent’. Dat is, in een breder verband ook het voornaamste probleem met vreemdelingen. In plaats van overeenkomsten is het menseigen om de nadruk op verschillen te leggen.”

Is dat het grootste gevaar voor integratie?
“Dat men het belangrijk vindt dat iedereen net zo is als zij is iets van alle tijden. Denk aan de zendingsdrang. Dus is het logisch dat men niet iets wil opgeven wat hen eigen is. Dus is het benadrukken van ‘vreemdheid’ een gevaar voor integratie. Of dit het grootste gevaar is weet ik niet, dat vind ik niet interessant. Wat ik wel belangrijk vind is de vraag of dit eigenlijk erg is.”

En? Is dit erg?
“Dat weet ik nog zo net niet. Door alleen maar aanpassen om conflicten uit de weg te gaan krijgt uiteindelijk niemand zijn zin. Kijk maar naar Nederland. Nog nooit was een land zo ontevreden over het functioneren van de democratie terwijl het poldermodel is uitgevonden om zoveel mogelijk mensen tevreden te stellen. Dat de integratie van minderheden in New York is mislukt, wil niet zeggen dat New York een onleefbare stad is geworden. Ik vind het daar zelfs erg prettig.”

Wat is dan nodig om goed met elkaar samen te leven?
“Zie ik er uit als een docent sociale vaardigheden?”

Laat mij de vraag anders stellen: hoe kunnen wij de samenleving van de toekomst prettiger leefbaar maken?
“Nogmaals: ik ga de mensheid niet vertellen hoe ze moeten leven. In mijn boek betoog ik, concluderend uit de denkbeelden van mijn collegae voor een andere mentaliteit op het gebied van allochtonen en autochtonen. Dat geldt dus voor iedereen: Marokanen in Amsterdam-West moeten zich juist niet gaan organiseren in gespreksorganen, en wijze mannen aanstellen om namens de gemeenschap te spreken. Daar tegenover staan de autochtone conservatieven die overal in de wereld meer afbreken dan ze wensen te behouden.”

Mauriche Brielle
La sorte recherche la sorte
(pourquoi la société multiculturelle n'existe pas)
ean: 978 902 4377 978
isbn: 90 243 779 78
Euro: 34,95

09/02/2005

Steelse blikken

Vrouwen zijn vreemde wezens, lieve lezers, en er zijn er weinig die dat niet zullen beamen. Het ene moment krijg ik zin ze collectief af te zinken in de Marianatrog, het andere moment kunnen ze mij zonder er iets voor te doen ontroeren. Vooral heel kleine meisjes kunnen dat, die zijn nog niet verdorven. Maar sommige vrouwen blijven een deel van die onschuld behouden (of kunnen dat goed veinzen maar dat is mij om het even; ik word graag bedonderd).

Neem een treinreis van Enschede – een van die zeldzame plekken waar de vrouwen zich nooit geheel kunnen ontrukken aan een zekere boersheid die ik erg goed kan waarderen - naar Zwolle (zoals iedereen weet het mondiale centrum der culturen). Ter hoogte van Wierden waren onderhoudswerkzaamheden en dus reisde ik met de intercity naar Deventer (een trein die zou doorrijden tot Den Haag of Amsterdam ofzo, in elk geval iets randstedelijks, waar de vrouwen van mijn leeftijd er collectief in geslaagd lijken te zijn hun eigenheid op te offeren ten bate van een ronduit stuitende inwisselbaarheid).

Tegenover mij zat een blondine die er niet geheel in geslaagd was het haar volledig te kleuren en een soort omgekeerde highlights leek te hebben (of dit de bedoeling was of niet weet ik niet, ik houd immers van klassiek en al die nieuwerwetse poespas is – behalve de uit een of ander schimmig modehuis te Milaan of Parijs afkomstige naaktjurkjes die elke tien jaar terugkomen en dan nog minder lijken te verhullen dan de vorige editie (waar iedereen het toch wel over eens was dat dit het absolute kledijminimum was, maar dat geheel terzijde) – aan mij niet besteed).

Excuses voor de vele zijpaden, lieve lezer, maar het onderwerp nodigt daar natuurlijk toe uit (wie kan er niet uren over vrouwen mijmeren, dromen, ze voor zich zien, in gedachte tekenen, hun bewegingen bestuderen, ze als een film aan het netvlies voorbij doen flitsen, alsof je in een trein naar het voorbijtrekkende landschap tuurt enfin, we dwalen weer af). Terug naar de treinreis.

Daar zat ik de krant te lezen, maar door een sluwe truc, die ik van Dick Tracy geleerd had bestudeerde ik eigenlijk haar gezicht. Het was geen overdreven mooi gezicht (vrij standaard eigenlijk, maar met een moedervlekje op haar linker wang). Ze had blauwe ogen, keurig opgemaakt. Er was, om kort te gaan, helemaal niets mis mee, maar ook was ze niet gillend mooi. Ze zat afwisselend in een reader ofzo te bladeren en naar buiten te kijken.

Een paar keer maakten we oogcontact (ik ben er de man niet naar mijn blik af te wenden wanneer ik betrapt word op observeren hoewel ik dit in enkele gevallen wel degelijk doe). Samen glimlachten we dan een beetje naar elkaar om vervolgens de krant maar weer te gaan lezen respectievelijk het pittoreske Salland te bewonderen om haar gras en bomen.

Toen de trein station Deventer binnenrolde stond ik op, pakte mijn tas en verliet de coupé. Van bij de deur keek ik tussen de mensen en het raampje van de coupédeur door naar waar zij zat. Ze keek terug. Ik lachte lieflijk. Zij lachte ook lieflijk. Ik stapte uit. De trein reed weg. Door het raam van de trein zag ik haar naar het perron kijken. Of ze me zag weet ik niet, maar de glimlacht was nog altijd niet geheel van haar gezicht verdwenen.

Het begint een hobby van me te worden om steelse blikken te wisselen met schone meiskes. Vooral het openbaar vervoer is hiervoor een geschikte plek. De regels van het spel zijn simpel, zoek een meiske uit, het liefst een met mooie ogen en bekijk haar net opvallend genoeg dat ze het doorheeft. Veins een zekere schuchterheid – vrouwen worden ook graag bedonderd! Het moeilijkste is de eerste paar keren om niet weg te kijken wanneer het schoone meiske gaat kijken wie/wat er haar nu eigenlijk ogenschouw neemt. Wanneer het oogcontact gemaakt is, glimlach dan op je allercharmantst. Naast het beluisteren van muziek, waar het bovendien goed mee valt te combineren, en lezen is dit verreweg het leukste om te doen in het openbaar vervoer.