Errare humanum est

Back with a new batch!

22/02/2005

Feuilleton
De verbittering van Thomas Lumpke deel 5
Nadat ik hem heb aangereden bezoek ik de cynische kunstschilder Thomas Lumpke, in het Zutphense ziekenhuis 't Spittaal.

Hij verfrommelde het inmiddels gescheurde vloeitje tussen zijn handen tot een balletje en pakte een nieuwe terwijl hij zichtbaar geërgerd de draden tabak uit elkaar begon te trekken. Toen keek hij mij doordringend aan. Zijn ijskoude staalgrijze ogen leken dwars door me heen te zien, een gevoel dat ik met geen mogelijkheid zelf kon beschrijven. Nog drie keer zou Lumpke mij zo aankijken, twee keer bij leven, in keer toen hij lag opgebaard in het crematorium.

Die keer herinner ik mij het best, die blik in het crematorium. Zo penetrant dat ik mij bijna schuldig voelde over het feit dat ik aan een lijk had lopen rommelen. Ik wilde zijn ogen die dag nog een keer zien. Hoewel de lijkschouwer zijn werk uitstekend had gedaan en Lumpkes oogleden vredig gesloten had, voelde ik die ochtend voor de begrafenis dat hij mij nog eenmaal aan moest kijken. Nog eenmaal wilde ik de ogen zien die mij vanaf het hierboven beschreven moment in het Spittaal als een gifslang gegrepen hadden. Ik was die ochtend niet voorbereid op een van die blikken waaruit onmacht, onvrede en afschuw te lezen stonden – misschien zelfs wel haat.

Voorzichtig had ik zijn oogleden omhooggeschoven, niet wetende wat te verwachten. Ik had wel eens gehoord dat bij de intredende dood de ogen wegdraaien in hun kassen, maar ik wist niet of dit altijd zo was, of alleen in sommige gevallen. Ik wist niet wat ik aan zou treffen nu rigor mortis ruimschoots ingetreden was.
Geschokt was ik, toen in de felheid in zijn blik zag – weid opengesperde pupillen, harde heldere iris en blauwe adertjes. Verwilderd, waanzinnig, alleen woede resteerde in een zielloos lichaam. Ik deinsde achteruit terwijl ik mij voelde kokhalzen, ik wende mijn gezicht af, maar kon het beeld niet van mij afzetten. In mijn achterhoofd associeerde ik vrijelijk met de laatste woorden in de film ‘Apocalypse Now’ en gaf over in een prullenbak. Pure gal.

20/02/2005

Lekker klef

Het Van Dale woordenboek omschrijft ‘klef’ als 'klam of klevend door vochtigheid'. Meestal wekt dit nu niet de meest aangename associaties: een klef dekbed als gevolg van overdreven nachtzweten (een notoir probleem op studentenkamers met platdak) of kleffe boterhammen die tijdens een lunch uit broeierige plastic zakjes komen. Een lerares Nederlands die geen orde houden kon werd door een grof stuk vier HAVO tuig eens gevraagd of ze een klef onderbroekje aanhad.

In de natuur zijn er zat vieze kleffe voorbeelden te verzinnen. Het je wel eens een babykrokodil uit een ei zijn kruipen? Of bij het vissen een paling gevangen? Of kikkerdril?
Klef is van nature smerig (de vieze man van Koot en Bie kreeg ballen in zijn buik van druipend ongaar eigeel). Reden genoeg om het begrip ‘klef’ in de keuken eens flink op te vijzelen want ondergetekende houdt wel van klef. Het lekkerste kleffe gerecht dat ik ken, is kleffe risotto funghi en steekt als volgt in zijn werk:

Ingrediënten
Naar smaak bouillonblokjes (liefst paddestoelensmaak, anders tuinkruiden)
2 lenteuitjes
1 bakje verse bospaddestoelen (of champignons)
1 teentje knoflook
1 koffiekopje vol risotto
3 koffiekopjes water
1/2 koffiekopje droge champagne (of vermouth of desnoods droge witte wijn)
3 takjes verse thijm
1 takje verse rozemarijn
1 laurierblaadje
gedroogde marjoraan (ook wel marjolein)
olijfolie
verse parmezaanse kaas (Grana Padano is erg lekker)

Doe een klein beetje olie in een pannetje en doe daarin de fijngehakte knoflook en de lenteuitjes. Zachtjes aanfruiten, anders wordt de knoflook bitter (bah). Poets ondertussen de paddestoelen schoon en hak ze in stukjes. Zet het water en de bouillonblokje(s) op. Wacht tot de bouillon aan de kook is, en doe het laurierblaadje erbij. Niet meer laten koken. Doe nu uit het pannetje de helft van de paddestoelen in de bouillon.

In het inmiddels lege pannetje doe je een flinke scheut olijfolie. Bak de risottorijst een minuutje (of iets meer, dat ruik je vanzelf). Doe dan de thijm (alleen de blaadjes!), de fijngehakte rozemarijn en de marjoraan erbij. Goed blijven omscheppen, dan afblussen met de wijn. Constant blijven omscheppen. Als de rijst begint te wellen, zuigt het de wijn op. Zorg dat het nooit droog komt te staan door de bouillon erdoor te roeren. Niet alles tegelijk natuurlijk, maar stap voor stap. De champignons en lenteui gewoon meeroeren. Vis het blaadje laurier er maar tussenuit als het in de rijst terechtkomt (stop het eventueel terug in de bouillon).

Niet laten koken, anders verdampt het vocht, en het moet opgezogen worden door de rijst. Als alle bouillon door de rijst is opgenomen (als het goed is duurt dit zo’n 20 / 25 minuten) dan is de rijst gaar. Doe dan de gehakte kaas erdoor (geen risotto is compleet zonder!). Heerlijk klef en laat zich fantastisch combineren met een lamsboutje of een rood kalfsbiefstukje.

Wéér verzet Feijenoord tegen Keilewegmeiden

Door Daniël Hoenderdos

ROTTERDAM, 18 FEBR.

De plannen voor een opvanghuis voor dertig ex-prostituees stuiten op fel verzet in het Rotterdamse Feijenoord. ,,We krijgen het door onze strot geduwd.''

Naast kinderopvang `Petje Pitamientje' aan de Oranjeboomstraat in de Rotterdamse wijk Feijenoord ligt een stukje land braak. Even verderop verrijst de monumentale spoorbrug `De Hef'. De brug zou een jaar of tien geleden worden afgebroken, maar bleef mede dankzij buurtprotest behouden.

Ook nu klinkt de stem van protest vanuit de buurt. Dit keer gaat het om het stukje braakland naast `Petje Pitamientje'. Burgemeester, wethouders én deelgemeente Feijenoord hebben tot ongenoegen van de buurtbewoners besloten dat daar een opvanghuis voor dertig ex-prostituees van de `tippelzone' aan de Keileweg moet komen.

Die tippelzone moet nog dit jaar dicht. Van de 228 prostituees zijn 195 verslaafd. Het college wil deze verslaafde prostituees eerst onderbrengen in een kliniek. Wanneer ze zijn afgekickt, worden ze gehuisvest in een tiental opvanghuizen: in elke deelgemeente één. Ze zullen daar niet mogen tippelen. In de opvanghuizen is vierentwintig uur per dag toezicht.

Ook deelgemeente Feijenoord kreeg een opvanghuis toegewezen, in eerste instantie in Katendrecht, de voormalige rosse buurt van Rotterdam. Dit leidde tot zoveel protest dat Feijenoord-deelraadsvoorzitter Wim Straasheijm bij verantwoordelijk wethouder Marianne van den Anker (Leefbaar Rotterdam, Veiligheid) een nieuwe locatie aandroeg: de Oranjeboomstraat.

Maar nu leidt ook deze locatie tot protesten. ,,We krijgen dit probleem gewoon door onze strot geduwd'', zegt Rein Visser van de Bewonersorganisatie Feijenoord. Volgens Visser is in een `convenant' afgesproken dat bewoners van de wijk bij ,,dit soort beslissingen'' worden betrokken.

Dat is niet gebeurd: over de opvanghuizen sluit het college steeds eerst een akkoord met de deelgemeente en de betrokken huiseigenaar, vaak een woningcorporatie. Pas daarna worden de omwonenden ingelicht. Ook in het Oude Westen en het Oude Noorden zijn omwonenden in verzet gekomen tegen wat zij zien als een `overvaltechniek' van gemeente en deelgemeente.

Rein Visser geeft toe dat de bewoners van Feijenoord de voormalige prostituees ,,überhaupt niet willen'', maar als ze dan toch komen, zouden de bewoners in elk geval geconsulteerd wilden worden over de locatie. Visser denkt dat het voor de prostituees ,,niet veilig'' zal zijn in een buurt waar zij ongewenst zijn. Hij vermoedt dan ook dat ze helemaal niet naar Feijenoord wíllen. Visser: ,,Vraag dat nu eerst eens aan ze.''

Ook Danny Wagenaar, woordvoerster van de `meiden van de Keileweg', zegt dat ,,de meiden graag mee zouden willen denken''. Volgens haar is het project gedoemd te mislukken, omdat dertig vrouwen in een opvanghuis ,,veel te veel'' zou zijn. Wagenaar noemt de Oranjeboomstraat een `belachelijke' locatie, ,,zo pal naast een kinderdagverblijf''.

Els Maasdam, de directrice van `Petje Pitamientje', zegt ,,niet te zitten wachten'' op het opvanghuis. Maar ze ,,begrijpt dat dit een grote stad is, met stadse problemen''. Els Maasdam: ,,Inhoudelijk vind ik het fantastisch dat de meisjes die iets beters voor zichzelf willen door onze samenleving bij de hand worden genomen. Bovendien maakt het niet uit waar de meisjes worden ondergebracht. Wij zitten met onze kinderdagverblijven overal op Feijenoord. Dus krijgen wij er sowieso mee te maken.''

De grond tegenover het grasveld is van de Dura Vermeer Groep, een bouwbedrijf dat van plan is er huur- en koopwoningen neer te zetten. Ook dit bedrijf had ,,graag in een vroeg stadium betrokken willen worden bij de beslissing over de locatie'', aldus een woordvoerder. Volgens hem moet de Dura Vermeer Groep ,,eerst een goed gesprek met de gemeente voeren'' alvorens in te kunnen schatten wat de eventuele gevolgen van het opvanghuis zijn voor de waarde van de nieuwbouwwoningen. ,,Dat weten wij nu nog niet'', aldus de woordvoerder.

16/02/2005

Verzet tegen les in vreemde talen aan kinderen van 4 en 5 jaar
Kleuters leren zingend Engels

Door Daniël Hoenderdos
ENSCHEDE, 14 FEBR. Sommige scholen geven al Engels aan kinderen uit groep 1 en 2. Kamerleden van CDA en ChristenUnie vrezen dat dit ten koste gaat van het leren van goed Nederlands.

,,Hello, what's your name? Hello, hello, hello!'' zingen de kleuters van groep 1/2 van de Prinseschool in Enschede. Na het liedje vraagt juf Lieset Diepenmaat aan een kleuter of ze in het Engels aan een vriendinnetje wil vragen hoe zij heet. ,,Hello, what's your name?'' vraagt het meisje aan een vriendinnetje. Het andere meisje zegt braaf haar naam.

De Prinseschool in Enschede is een van de 44 basisscholen (op een totaal van ongeveer 7.000) die zich in Nederland bezighouden met `vroeg vreemdetalenonderwijs' (VVTO). VVTO is een onderwijsvorm waarbij kinderen al op jonge leeftijd worden onderwezen in een vreemde taal. Meestal is dat Engels, maar Frans en Duits komen ook voor. Dit gaat aan de hand van thema's zoals Numbers, My classroom of Colours. Door middel van spelletjes, liedjes en andere activiteiten krijgen deze begrippen betekenis.

Op jonge leeftijd leren kinderen nog fonetisch een taal, waardoor dit een stuk gemakkelijker gaat dan op latere leeftijd wanneer er telkens geschakeld wordt via de moedertaal. Doordat internationale contacten steeds belangrijker worden – de Prinseschool heeft ook een aparte, volledig Engelstalige internationale afdeling – zien steeds meer ouders de meerwaarde van een extra vreemde taal. ,,Wij leren de kinderen spelenderwijs Engels te spreken en te verstaan'', zegt Paul Groot, adjunct-directeur van de Prinseschool. De kleuters in groep 1 en 2 zingen de dagen van de week bijna accentloos.

Niet iedereen is blij met Engels in de kleuterklassen. Zo bestempelde Kamerlid Jan de Vries (CDA) in november 2004 het project Early Bird als ,,tweetalig onderwijs''. Bij dit project krijgen kleuters op negen scholen in Rotterdam circa vijf uur Engels in de week.

De Vries is tegen tweetalig onderwijs op de basisschool. Samen met ChristenUnie-Kamerlid Arie Slob wil hij het Nederlands grondwettelijk laten vastleggen als voertaal. In 1997 ketste zo'n initiatief (van CDA'er Koekkoek en GPV'er Van Middelkoop) af. Slob is tegen het geven van Engels in de kleuterklassen. ,,Daar kun je misschien in groep drie, vier of vijf voorzichtig mee beginnen.''

Beide politici zijn vooral bang dat het Nederlands door de tijdsbesteding aan vreemde talen in de verdrukking komt. ,,Als je een taal minder gebruikt, neemt de beheersing van de taal uiteindelijk af'', aldus Slob.

Minister Van der Hoeven (Onderwijs) zei tijdens het vragenuur voorstander te zijn van het geven van vreemde talen aan jonge kinderen. Ze wees daarbij op de zogeheten Lissabon-afspraken dat zo mogelijk twee vreemde talen worden gegeven op basisscholen. ,,Daaraan zijn wel grenzen gesteld'', aldus de minister. Ze laat daarom de Onderwijsinspectie en het Europees Platform voor het Nederlandse onderwijs, dat door het ministerie belast is met de coördinatie van vroeg vreemdetalenonderwijs, onderzoek doen of scholen te ver gaan, bijvoorbeeld doordat ze jonge kinderen te veel lesuren aan Engels laten besteden.

De Stichting Taalverdediging, die zich inzet voor herstel en behoud van het Nederlands, is van mening dat Early Bird in overtreding is. Zij baseert zich daarbij, net als de beide Kamerleden, op artikel 9 van de Wet op het primair onderwijs. Dit stelt dat Nederlands de voertaal dient te zijn. De stichting spande een rechtszaak aan tegen het Bestuur Openbaar Onderwijs Rotterdam.

Schooldirecteur Groot is het niet eens met de kritiek. ,,Engels gaat helemaal niet ten koste van het Nederlands'', zegt Groot. Op basis van de Cito-scores van de afgelopen tien jaar durft hij te zeggen dat het Engels juist bijdraagt aan de taalontwikkeling. Het toetsinstituut Cito maakt elk jaar toetsen om de hoogste groep van het basisonderwijs op kennis en vaardigheden te testen.

Anne Maljers, woordvoerder talenonderwijs van het Europees Platform, vindt het ook nogal kort door de bocht om te veronderstellen dat het aanleren van een vreemde taal ten koste zou gaan van de moedertaal. ,,Er is geen wetenschappelijk vergelijkingsmateriaal waaruit een negatief effect blijkt.''

Volgens Maljers leidt het beheersen van een vreemde taal tot reflectie op je moedertaal. Door kennis van het vreemde ga je met andere ogen kijken naar wat eigen is. Volgens Maljers zijn scholen ,,prima in staat in te schatten wat hun leerlingen aankunnen.''

Bovendien is sprake van een begripsverwarring, denkt Maljers. Vroeg vreemdetalenonderwijs is het aan jonge kinderen aanleren van vreemde talen, en tweetalig onderwijs komt voor in het voortgezet onderwijs, waar de helft van de lessen in het Nederlands en de helft van de lessen in een moderne vreemde taal (vaak Engels) wordt gegeven. ,,Tweetalige basisscholen komen in Nederland dus ook niet voor'', beweert ze.

Op de basisschool worden veel vakken met elkaar samengevoegd. ,,Als ik leerlingen met dobbelstenen laat gooien en ze en passant cijfers in het Engels aanleer en ze ook laat optellen en aftrekken, leer ik die kinderen dan taal of rekenen?''

Volgens Paul Groot biedt dit clusteren van vakken juist extra mogelijkheden. Door te werken in overkoepelende projecten die veel aanknopingspunten met andere vakken bieden is er ruimte voor les in het Engels. ,,Vijf uur in de week is wel heel veel'', geeft Groot toe. ,,Maar ik twijfel niet aan de wetenschappelijke onderbouwing van Early Bird.''

De kinderen op de Prinseschool vinden Engels vooral heel leuk. Op de rapporten wordt vanaf groep drie het Engels aangestipt, vanaf groep vijf wordt daar een beoordeling aan toegevoegd. In groep 1/2 blijft het nog bij spelletjes en zingen. Over kledingstukken bijvoorbeeld. En als ze dan naar buiten gaan to play zetten sommigen dus hun wooly hat op.
Feuilleton
De verbittering van Thomas Lumpke deel 4

Nadat ik hem heb aangereden bezoek ik de cynische kunstschilder Thomas Lumpke, in het Zutphense ziekenhuis 't Spittaal.

“Weet je wat ironisch is, Daniël Hoenderdos?” vroeg Lumpke na weer zo’n stilte waarin hij mij met zijn priemende ogen aankeek. “Het ironische is dat ik mijn hele leven nooit iets mis met mij is geweest, behalve een keer mijn amandelen laten knippen. En net als ik besloten heb om mij aanvullend te gaan verzekeren, in verband met een gebit dat begint te verkruimelen, net op dat moment word ik bijna doodgereden. Ik ben blij dat ik geen levensverzekering heb afgesloten, hoewel ik niemand heb om iets aan na te laten.”

Ik kon er niet om lachen, maar Lumpke lachte zijn geelbruine tanden bloot in een holle, bittere lach. “Zeg eens, Hoenderdos, rook jij eigenlijk?” Ik schudde mijn hoofd. “Al een tijdje gestopt.” Lumpke knikte afkeurend. “Nou”, zei hij, “ik rook wel. Wil jij mij mijn pakje zware even aangeven? Dat zit in mijn broekzak.” “Ik denk niet dat je hier mag roken”, zei ik. “Dat dondert mij niet”, zei Thomas met een vileine grijns – “van die geile zustertjes krijg ik graag straf…” Ik wierp hem het pakje toe, het zat halfvol.

Terwijl Lumpke met zijn gekneusde handjes een peukje in elkaar frommelde vertelde dat e artsen hadden bedoelt dat hij e met lichte verwondingen af was gekomen. Dat een gebroken been zo’n beetje het minste was wat je bij zo’n aanrijding kon verwachten et cetera. Dat hij eigenlijk dood had moeten zijn. Hij vertelde het nogal monter, laconiek bijna, maar de ernst was nooit echt ver weg.

“Toen ik in de ambulance lag, had ik een visioen”, vertelde hij, “ik zag mijn begrafenis. Het was een uur of kwart voor negen ‘s ochtends en het was rottig weer. De bladeren waaiden over een uitgestorven kerkhof, bleven plakken achter enkele zerken, waaiden dan op en vlogen over iemand met een zwarte paraplu die bij een vers gegraven gat zonder enige blijk van emotie stond te kijken hoe mijn kist naar beneden werd geladen.”

“Ik hoorde het vervloekte stof zijt gij en al die bijbelse onzin, waarvan ik niet wil dat het op mijn echte begrafenis zal worden gezegd, maar waarvan ik zeker weet dat het gezegd zal gaan worden omdat de bittere ironie van mijn wrede lot mij zelfs geen laatste wens gunt. En er was maar een persoon present, een man, met een gezicht als het jouwe, en een zwarte paraplu, gekleed in een zwart colbert.”

“En ik hoorde vanuit de kist het zand in een eindeloze plof op de kist vallen, en ik zag dwars door de kist heen jouw gelaat – ik had je gezicht nog nooit gezien, maar ik wist dat je een bekende was, ik zag hoe je geen moeite had met de plooi van je gezicht, dat je niet verdrietig was, dat je alleen een beetje medelijden met me had, omdat ik zo naar aan mijn einde was gekomen, en ik zag je opschrikken toen de bijbelse woorden gesproken werden.”

“Ik zag in je ogen hoe je wilde dat de teksten zouden stoppen, maar dat het kwaad al geschied was en dat je om de een of andere reden de volledige tekst voorbij liet komen, terwijl het zand steeds dikker op de kist kwam liggen en mij het zicht steeds meer benam. En ik zonk weg in een eeuwig durend zwart, totdat ik wakker werd op deze kamer.”

15/02/2005

Zielig

Wat is eigenlijk zieliger? Iemand die op Valentijnsdag wél een kaart krijgt, of iemand die er geen heeft ontvangen? Of iemand die alle voorgaande jaren wel een kaart kreeg en nu in eens niet meer?
Hoe stom Valentijnsdag ook is – en dat is het - toch is het voor veel mensen elk jaar hetzelfde liedje: als puntje bij paaltje komt, en de mat is leeg zijn ze toch weer teleurgesteld. Elk jaar is de mat leeg. Dan is het maar goed dat Valentijnsdag zo stom is, anders zou het helemaal zielig zijn.

Rijst de vraag of Valentijnsdag eigenlijk zielig is. Menigeen zal geneigd zijn jaa te roepen, maar koestert net als ondergetekende toch de wens op een kaartje. Dat is dan volgens mij helemaal zielig, maar toch lag gisteren de Hallmark site de hele dag plat. Ik weet dit omdat het gisteren op nu.nl stond, en zoals jullie weten liegt nu.nl nooit.

Just2Match, een zielig relatiebemiddelingsbureau vertelde mij vorige week al dat de vrouwelijke single teleurgesteld is in Valentijnsdag. Er zou sprake zijn van een hoog verwachtingspatroon onder vrijgezelle dames. Getrouwden maakten zich er minder druk om (die zijn er al lang achter dat ze niets van hun man hoeven te verwachten). Door de commercie aangejakkerd, stellen de dames trouwens behoorlijk stevige eisen: het geijkte kaartje, bosje rozen of doos chocolade kunnen anno nu echt niet meer. In plaats daarvan wil de moderne singlevrouw het liefst een strandwandeling (met geleende hond), een cursus salsadansen of indoorskiën.

Ikzelf heb de hoop op een kaartje lang geleden al opgegeven. Ik krijg nooit kaartjes en dus ook niet met Valentijnsdag. Ik vermoed dat dat iets te maken heeft met mijn rottige karakter, slechte persoonlijke hygiëne en totale gebrekkigheid in het algemeen. Ik vind het dan ook logisch dat ik geen kaartje krijg met Valentijn, sterker nog: als ik wel een kaartje kreeg zou ik dat opvatten als een belediging voor mijn zeer hoge intelligentie.

Nee, het kaartje heeft absoluut afgedaan. De moderne mannelijke single hoeft geen lullig kaartje ook geen elektrische. Nee, de moderne singleman vindt dat hele Valentijnsgedoe eigenlijk maar gelul, indoorskiën veel te duur en een hond lenen om mee op het strand te lopen ronduit bespottelijk. Als de moderne man zin heeft om op het strand te gaan lopen, of te indoorskiën hoeft de moderne man daar geen rozengeur en maneschijndagje voor te verzinnen, dan doet hij dat gewoon ongeacht de dag van het jaar! Niet dat hij dat doet, maar als hij zou willen, dan zou hij dat zeker doen. En daar is niets zieligs aan.
Interview
Sociaalhistoricus Mauriche Brielle rekent af met integratie

De grote schrijver Maurice Brielle rookt pijp. Hij is een van de weinige mannen beneden de zestig die zich in een kamerjasje kleedt, een blauwe van McGregor. Hij zit naast het haardvuur in de foyer van Hotel La chasse, gelegen in het midden van zijn geliefde Ardennen.

Het hotel ademt haar naam: overal hangen jachttrofeeën, van opgezette marters tot de schedels van hertjes en alles wat daar tussenzit. De grote schrijver heeft telefoon, hij foetert in de hoorn; in de taal van de liefde klinken de grofste beledigingen tienmaal schraler dan in het harde Nederlands, zeker als ze door Mathieu Brielle worden geroepen. Met zijn zachte stem en uiterst correcte uitspraak jaagt hij er in rap tempo prachtig geformuleerde zinnen doorheen. Dan hangt hij abrupt op en excuseert zich.

In zijn nieuwste boek verbindt hij twaalf literaire essays, van twaalf schrijvers waaronder hijzelf over minderheden in België. Voornaamste conclusie: er bestaat helemaal geen integratie en de mislukking hiervan is geheel te wijten aan het beeld dat Belgen van hun minderheden hebben. De sociaalhistoricus vroeg elf collegae uit verschillende landen kritisch te kijken naar zijn eigen reflectie op de minderheden in België (hoofdstuk 1 in het boek). Mastodonten als Sir Edward the Burgess en Margaret Healy schreven over de Pakistanen in Engeland, Jennifer Hope Lewiss kwam met een verhaal over de smeltkroes New York en ook de grote Franse Titia Paradis schreef beknopt over het toenemende antisemitisme in Parijs. Er waren geen Nederlandse historici gevraagd te schrijven over het huidige integratiedebat.

“Het boek stond al vrijwel geheel in de steigers toen Theo Van Gogh werd neergeschoten. Als ik dat van tevoren geweten zou hebben, dan had ik zeker iemand gevraagd om een bijdrage te leveren, maar op het moment dat ik begon met het maken van dit boek was Nederland nog niet zo’n bananenrepubliek als nu. Daar zou vanuit Holland best eens een zelfkritisch geschrift over mogen komen.
Wat ik daarmee bedoel? Wel, hoe is het in Godsnaam mogelijk dat ik een land als Nederland een demagoog als Pim Fortuyn een bevolking beetneemt die tot de hoogstopgeleidden van de wereld behoort? En hoe is het mogelijk dat hij wordt doodgeschoten? En hoe kon het dat hij postuum verkozen wordt tot Grootste Nederlander, terwijl hij niets, maar dan ook werkelijk niets, voor het land gedaan heeft? Nederland is een modern Europees Honduras met koopkracht meneerke.”

In het boek wordt geconstateerd dat het beeld dat autochtonen van vreemdelingen hebben, helemaal niet zo genuanceerd is, als de autochtonen zelf denken.
“Dat is inderdaad een reden dat er geen samenleving ontstaat waarin mensen samenleven, maar een samenleving waarin – in het beste geval - groepen mensen een lat relatie hebben.”

Zoals in New York?
“New York geldt als het schoolvoorbeeld van een multiculturele samenleving waarin blank, zwart, dik en dun, groen en blauw gebroederlijk naast elkaar leeft. De meest gangbare reden hiervoor is dat in de moderne geschiedenis van de stad, deze door immigranten uit verschillende landen zou zijn opgebouwd. Mijn vriendin Jennifer (Hope Lewis, red.) beweert dat New York een voorbeeld is van hoe het niet moet. Grote zwarte ghetto’s, achtergestelde latino’s – zelfs de Italianen sluiten zich op in hun eigen gemeenschap. Il n’ya pas des Belges zou juist opgaan voor New York: de New Yorker bestaat niet.

En de hindoes in London?
“Hetzelfde verhaal. Jullie Nederlanders zijn al zo verbitterd dat jullie in het min of meer afwezig zijn van problemen al een succesvolle integratie zien. Dat is een groot probleem van jullie volk. Jullie streven niet naar succes, jullie streven naar zo min mogelijk moeilijkheden. En dus branden jullie je eigen integratiebeleid af en noemen jullie het mislukt. Vergeleken met de Algarijnen in Marseille is Rotterdam-Zuid de hemel!”

Toch noemde u Nederland een bananenrepubliek.
Maar dat stond los van het integratiedebat. Dat is het beeld dat Nederland de laatste jaren afgeeft. Nederland is niet langer de stabiele vriend die het goede voorbeeld geeft en waar nodig terecht wijst, maar net zo’n kruidvat als de rest van de wereld. Dat was een ontgoochelende ontdekking voor het Buitenland. Vooral omdat de discussie in Nederland zelf nauwelijks gevoerd lijkt te worden. Vandaag ook weer: Balkenende vindt dat Nederlanders niet lang genoeg werken in vergelijking met de rest van Europa. Onzin! Nederlanders zijn noeste arbeiders, die lange dagen maken tegen relatief lage lonen. In het buitenland houden ze ’s middags van twee tot vijf siësta en daardoor moeten ze in de vakanties langer doorwerken. Nederland projecteert altijd alles op ‘de concurrent’. Dat is, in een breder verband ook het voornaamste probleem met vreemdelingen. In plaats van overeenkomsten is het menseigen om de nadruk op verschillen te leggen.”

Is dat het grootste gevaar voor integratie?
“Dat men het belangrijk vindt dat iedereen net zo is als zij is iets van alle tijden. Denk aan de zendingsdrang. Dus is het logisch dat men niet iets wil opgeven wat hen eigen is. Dus is het benadrukken van ‘vreemdheid’ een gevaar voor integratie. Of dit het grootste gevaar is weet ik niet, dat vind ik niet interessant. Wat ik wel belangrijk vind is de vraag of dit eigenlijk erg is.”

En? Is dit erg?
“Dat weet ik nog zo net niet. Door alleen maar aanpassen om conflicten uit de weg te gaan krijgt uiteindelijk niemand zijn zin. Kijk maar naar Nederland. Nog nooit was een land zo ontevreden over het functioneren van de democratie terwijl het poldermodel is uitgevonden om zoveel mogelijk mensen tevreden te stellen. Dat de integratie van minderheden in New York is mislukt, wil niet zeggen dat New York een onleefbare stad is geworden. Ik vind het daar zelfs erg prettig.”

Wat is dan nodig om goed met elkaar samen te leven?
“Zie ik er uit als een docent sociale vaardigheden?”

Laat mij de vraag anders stellen: hoe kunnen wij de samenleving van de toekomst prettiger leefbaar maken?
“Nogmaals: ik ga de mensheid niet vertellen hoe ze moeten leven. In mijn boek betoog ik, concluderend uit de denkbeelden van mijn collegae voor een andere mentaliteit op het gebied van allochtonen en autochtonen. Dat geldt dus voor iedereen: Marokanen in Amsterdam-West moeten zich juist niet gaan organiseren in gespreksorganen, en wijze mannen aanstellen om namens de gemeenschap te spreken. Daar tegenover staan de autochtone conservatieven die overal in de wereld meer afbreken dan ze wensen te behouden.”

Mauriche Brielle
La sorte recherche la sorte
(pourquoi la société multiculturelle n'existe pas)
ean: 978 902 4377 978
isbn: 90 243 779 78
Euro: 34,95

09/02/2005

Steelse blikken

Vrouwen zijn vreemde wezens, lieve lezers, en er zijn er weinig die dat niet zullen beamen. Het ene moment krijg ik zin ze collectief af te zinken in de Marianatrog, het andere moment kunnen ze mij zonder er iets voor te doen ontroeren. Vooral heel kleine meisjes kunnen dat, die zijn nog niet verdorven. Maar sommige vrouwen blijven een deel van die onschuld behouden (of kunnen dat goed veinzen maar dat is mij om het even; ik word graag bedonderd).

Neem een treinreis van Enschede – een van die zeldzame plekken waar de vrouwen zich nooit geheel kunnen ontrukken aan een zekere boersheid die ik erg goed kan waarderen - naar Zwolle (zoals iedereen weet het mondiale centrum der culturen). Ter hoogte van Wierden waren onderhoudswerkzaamheden en dus reisde ik met de intercity naar Deventer (een trein die zou doorrijden tot Den Haag of Amsterdam ofzo, in elk geval iets randstedelijks, waar de vrouwen van mijn leeftijd er collectief in geslaagd lijken te zijn hun eigenheid op te offeren ten bate van een ronduit stuitende inwisselbaarheid).

Tegenover mij zat een blondine die er niet geheel in geslaagd was het haar volledig te kleuren en een soort omgekeerde highlights leek te hebben (of dit de bedoeling was of niet weet ik niet, ik houd immers van klassiek en al die nieuwerwetse poespas is – behalve de uit een of ander schimmig modehuis te Milaan of Parijs afkomstige naaktjurkjes die elke tien jaar terugkomen en dan nog minder lijken te verhullen dan de vorige editie (waar iedereen het toch wel over eens was dat dit het absolute kledijminimum was, maar dat geheel terzijde) – aan mij niet besteed).

Excuses voor de vele zijpaden, lieve lezer, maar het onderwerp nodigt daar natuurlijk toe uit (wie kan er niet uren over vrouwen mijmeren, dromen, ze voor zich zien, in gedachte tekenen, hun bewegingen bestuderen, ze als een film aan het netvlies voorbij doen flitsen, alsof je in een trein naar het voorbijtrekkende landschap tuurt enfin, we dwalen weer af). Terug naar de treinreis.

Daar zat ik de krant te lezen, maar door een sluwe truc, die ik van Dick Tracy geleerd had bestudeerde ik eigenlijk haar gezicht. Het was geen overdreven mooi gezicht (vrij standaard eigenlijk, maar met een moedervlekje op haar linker wang). Ze had blauwe ogen, keurig opgemaakt. Er was, om kort te gaan, helemaal niets mis mee, maar ook was ze niet gillend mooi. Ze zat afwisselend in een reader ofzo te bladeren en naar buiten te kijken.

Een paar keer maakten we oogcontact (ik ben er de man niet naar mijn blik af te wenden wanneer ik betrapt word op observeren hoewel ik dit in enkele gevallen wel degelijk doe). Samen glimlachten we dan een beetje naar elkaar om vervolgens de krant maar weer te gaan lezen respectievelijk het pittoreske Salland te bewonderen om haar gras en bomen.

Toen de trein station Deventer binnenrolde stond ik op, pakte mijn tas en verliet de coupé. Van bij de deur keek ik tussen de mensen en het raampje van de coupédeur door naar waar zij zat. Ze keek terug. Ik lachte lieflijk. Zij lachte ook lieflijk. Ik stapte uit. De trein reed weg. Door het raam van de trein zag ik haar naar het perron kijken. Of ze me zag weet ik niet, maar de glimlacht was nog altijd niet geheel van haar gezicht verdwenen.

Het begint een hobby van me te worden om steelse blikken te wisselen met schone meiskes. Vooral het openbaar vervoer is hiervoor een geschikte plek. De regels van het spel zijn simpel, zoek een meiske uit, het liefst een met mooie ogen en bekijk haar net opvallend genoeg dat ze het doorheeft. Veins een zekere schuchterheid – vrouwen worden ook graag bedonderd! Het moeilijkste is de eerste paar keren om niet weg te kijken wanneer het schoone meiske gaat kijken wie/wat er haar nu eigenlijk ogenschouw neemt. Wanneer het oogcontact gemaakt is, glimlach dan op je allercharmantst. Naast het beluisteren van muziek, waar het bovendien goed mee valt te combineren, en lezen is dit verreweg het leukste om te doen in het openbaar vervoer.

07/02/2005

Mailen met (iets minder) prominenten

Hallo N.,

nee, nog niet het verslag zelf mocht je bij het lezen van het onderwerp gedacht hebben: "Tjee! Wat is die Hoenderdos er vroeg bij dit jaar." Ik vroeg me af wanneer je het verslag uiterlijk in je postvak (e-mail?) wilde hebben. Er wordt momenteel naarstig aangewerkt met het oog op de nodige verbetering die aangebracht dienden te worden en (geloof het of niet!) het wordt zowaar een meesterwerkje. Ik vermoed het beste dat ooit uit de koker eener stagiair is gekomen, hoewel dat natuurlijk aan jou is om te beoordelen.

Zonder je te willen beinvloeden moet mij toch even van het hart dat ik zelden zoiets geniaals heb gezien - het oeuvre van Shakespeare verbleek erbij. En die is bovendien dood. Verder verveel ik mij een beetje vandaag. Er is dit weekeinde werkelijk niets gebeurd. Tragisch maar waar, ik heb bijna zin om er zelf met een machinegeweer en een ongezonde houding jegens het gezag op uit te trekken (echter ik beheers mij).
Rest mij jou behalve de nodige ambachtelijk gefabriceerde worst (tip: stegeman) een fijne werkweek toe te wensen.

Met vriendelijke groeten,
Daniël Hoenderdos

PS. Doel van dit mailtje: de vraag 'Wanneer moet ik mijn stageverslag inleveren' - methode: omslachtig.
Feuilleton
De verbittering van Thomas Lumpke deel 3
(In de mist heb ik per ongeluk Thomas Lumpke aangereden. De volgende dag zoek ik hem gegeneerd op in het ziekenhuis van Zutphen, waar hij me sarcastisch voor de geleverde dienst bedankt.)

Ik was enigszins verbaasd door Lumpkes sarcastische dankjewel. Even was ik van mijn stuk gebracht, ik wist niet goed hoe ik moest reageren op iemand wie ik zoveel leed berokkend had. Lumpke nam tergend lang de tijd om mij in te schatten, om mij van onder tot boven op te nemen en de stilte was zo pijnlijk dat ik uit arrenmoede de bloemen aanbood die ik voor hem meegenomen had. Lumpke knikte en zei dat ik ze maar even daar neer moest leggen, en hij wees moeizaam naar de vensterbank van Ziekenhuis Het Spittaal te Zutphen, van waaruit je gehele zuidelijke deel van het Veluwemassief kon overzien. In de herfst was dat een prachtige gezicht: honderden tinten herfst kleurden het landschap achter de IJssel. Voor de vensterbank stond een groot wit verwarmingsrooster die warme lucht het vertrek inblies. Lumpke had een privé kamer, en de thermostaat wat hoger gezet dan wat ik als prettig ervaarde.

“Maar dan drogen de bloemen in rap tempo uit”, zei ik maar Lumpke wilde niet van iets anders weten. “Ik voel me prettiger bij bloemen die zich net zo voelen als ik.” Even was hij stil. “Ik schep genoegen in de ondergang van jou bloemen”, voegde hij daar toen hatelijk aan toe. Ik schaamde me voor het gekneusde zakje mens met gebroken knoken. Zijn been zat in het gips en hij droeg een corset, om zijn onderrug te ondersteunen. Hij had overal bloeduitstortingen en zijn gezicht zat onder de kleine krasjes en sneetjes. Ik kon slechts stamelen dat het mij speet.

“Dat moest er godverdomme nog eens bijkomen”, mompelde Thomas, “dat je me kwam vertellen dat je nergens spijt om hebt…” Ik overhandigde Thomas de bloemen, die legde ze bovenop het verwarmingsrooster. Er volgde een stilte waarbij ik me een beetje ongemakkelijk voelde, door de warmte in het vertrek voelde ik mij het zweet onder de oksels langs mijn ribbenkast naar beneden lekken, hele druppels gleden langs mijn zij. Ik besloot mijn jas maar uit te doen en op een van de stoelen te gaan zitten.

“Wil je niet weten wat je me allemaal hebt aangedaan?” vroeg Lumpke verwijtend maar zonder intonatie. Ik knikte. “Ik kwam kijken hoe het met je was”, zei ik. “De artsen zeiden dat ik geluk heb gehad”, vertelde Lumpke smalend, “geluk! – Ik zei dat ik wel eens wilde weten wat ze een ongeluk noemen als ze aangereden al een gelukje noemden…” Lumpke schoot in de lach. “Maar goed”, vervolgde hij – “dat begrepen ze geloof ik niet helemaal. Wist je dat er hier op de afdeling een man ligt die op de dag dat hij de staatsloterij won van pure opwinding over de geldprijs een hartaanval kreeg? Een driedubbele bypass was nodig. Daar gaan zijn centen. Houd jij van ironie?” vroeg hij toen plots. Ik haalde mijn schouders op. “Het doet me niet zoveel”, zei ik. “God is een wrede klootzak”, zei Lumpke en ik begreep niet precies wat hij bedoelde, wat dat ermee te maken had, maar ik vroeg maar nergens naar.

02/02/2005

Feuilleton
De verbittering van Thomas Lumpke I & 2

De dag dat ik Thomas Lumpke aanreed en op die manier met hem kennis maakte, was de dag dat Thomas eigenlijk had moeten sterven. Het gebeurt niet vaak dat mensen een dergelijk ongeluk overleven en als dat al gebeurt is de kans heel klein dat ze er zo vanaf komen als Thomas Lumpke. De meeste mensen sterven ter plekke, anderen in het ziekenhuis. Weer anderen komen in een rolstoel terecht met alleen nog enkele zenuwfuncties in hun ooglid waardoor ze met knipogen trachten te communiceren. Thomas Lumpke verviel tot een rudimentair gedeelte van de wereld, door op brute wijze van zijn fiets gereden te worden en gewoon door te leven alsof er niets aan de hand was.

Het was die ochtend nat op de weg, mistig en de bomen hadden massaal blad laten vallen. Misschien heeft Lumpke daar mazzel mee gehad: ik reed door de omstandigheden extra voorzichtig. De weg waar ik op reed was een laan tussen weilanden, ergens in de achterhoek. Door de vormeloze massa mist op de weg heb ik hem nooit gezien. Ik weet niet eens meer of Thomas overstak of dat hij er altijd al geweest was, in die bocht, half op de weg. Ik had hem al geraakt voor ik kon reageren, remmen of kon uitwijken. Ik denk dat ik hem met een vaart van ongeveer veertig à vijftig schepte.

Op het eerste gezicht wist ik niet hoe ernstig Thomas gewond was geraakt. Na de botsing was ik van schrik uit de bocht gevlogen en tegen een boom aan gereden. Thomas lag op de weg, als een prop in elkaar gefrommeld en achteloos weggesmeten, een paar keer om zijn as gedraaid en tenslotte aan de rand van de weg tot stilstand gekomen. Eerst dacht ik dat hij dood was, zo roerloos lag hij daar, zijn benen in een rare hoek onder zijn lijf, bewusteloos. Ik dacht niet dat hij ooit weer zou wakker worden. Nadat de ambulance Thomas hadden meegenomen naar het ziekenhuis, bleek dat hij slechts een gebroken been had, en dat zijn heupbekken nu ontwricht was.

Ik ging de volgende dag direct naar het ziekenhuis om te kijken hoe het met hem was. Hij lag op bed, en keek me verslagen aan. Hij zat rechtop in zijn bed, grijze stoppels om zijn kin, waterige ogen, en hij leek mij op het eerste gezicht niet eens te zien. Toen ik mij had voorgesteld, en Thomas gezegd had dat hij Thomas heette, vertelde ik hem dat ik hem had aangereden. Hij bedankte mij daar hartelijk voor.

Thomas was toen nog geen cynicus. Daar was hij nog niet oud genoeg voor. Thomas was begin veertig, de bij mannen cruciale leeftijd dat ze of charisma krijgen en tot volle wasdom komen, of dat het tegenovergestelde plaatsvindt. Afhankelijk van de man verzuren ze, zoals een komkommer een augurk wordt, ofwel bloeien ze juist op. U kent er allemaal wel een, een man die zo ouder wordt, zijn jeugd niet verliest, maar inruilt voor iets anders moois. Die mannen lijken op hun zestigste nog alsof ze vijfenveertig zijn, als een tijdloos standbeeld van zichzelf.

Thomas was een man op die grens, en hij was net begonnen met verzuren. Het had nog niet volledig doorgezet, maar de beginselen van het besef dat zijn leven net zo goed niet geleefd had kunnen worden, zette steeds vaker de toon, het ongeloof in alles wat er op zijn pad kwam nam toe, en hoewel hij nog altijd niet de illusie dat het misschien ooit wel beter zou worden had opgegeven, vervaagde die hoop als waterdamp op een spiegel en steeds helderder zag hij zijn eigen pokdalige reflectie.

Door hevige acne in zijn jongensjaren was Thomas gezicht een waar maanlandschap. Hij noemde zichzelf wel de Charles Bronson van de Nederlandse schilderkunst. Lumpke schilderde vooral landschappen, die werden gedomineerd door onheilspellende wolkenpartijen of ander onheil. Hij probeerde in elk schilderij opnieuw een fractie van de sfeer te vangen, van zijn favoriete schilderij; De Schreeuw, van Munch. Toen hij had gehoord dat een van die prenten uit het museum in Oslo gestolen was had hij gelachen en gezegd dat ze dan mooi wat van zijn werk op konden hangen. Hoewel zijn oeuvre omvangrijk was, had geen van de plaatjes eenzelfde uitwerking op mij als De Schreeuw, op de een of andere manier was de paniek en de wanhoop minder urgent. Hij heeft dat altijd geweten. Thomas wist dat het enige waarin hij beduidend beter was dan de gemiddelde mens, iets was wat vergeleken met het selecte groepje waarmee hij zich zou willen meten een ijsblokje in de limonade was voorstelde tegen de noordpool in de oceaan.

Lumpke vervloekte zijn middelmatigheid, maar klampte zich vast aan het idee dat iemand maar een geniaal schilderij nodig had om beroemd te worden. “Hoeveel andere schilderijen van Munch kent de wereld?” zei hij dan, en legde zich verbeten toe tot het maken van weer een matig schilderij.

Nadat ik Lumpke het ziekenhuis in gereden had, legde hij zich uit moedeloosheid en levensmoeheid neer bij de gedachte dat het niet beter ging worden dan dit, dat zijn hoogtijdagen al achter hem lagen, en dat hij de geschiedenis niet in zou gaan als grootheid, de grote Thomas Lumpke, in een adem genoemd met Picasso en Munch. Niemand zou zich Thomas Lumpke herinneren als hij dood was, en als er al iemand was die wel eens van Thomas Lumpke gehoord had, zou het zijn vanwege zijn verafschuwde matigheid.

“Ik stel me voor, een spreekbeurt de HAVO, waar een iel meisje met kleine pukkeltjes en piekhaar, stijf van de zenuwen, mij behandeld. Volgens is dat zelfs hopen op het vrijwel onmogelijke, maar stel dat er iemand is die wat obscure plekjes van het internet bij elkaar heeft gecopy-paste. Ik stel me voor, terwijl de jongens op de laatste rij hun sigaretten draaien, of vliegtuigjes vouwen, en de meisjes wegdromen bij de gedachte aan mannen die enkele jaren ouder zijn dan zij, dat de enige die zich maar matig voor het hele verhaal kan interesseren de lerares is, die dat alleen maar op kan brengen uit wilskracht, omdat ze vindt dat ze haar zeseneenhalf moet kunnen toelichten, en terwijl iedereen dat derde uur, half tussen waken en slapen, verveeld en vermoeit zich al druk maakt over de lessen gym die na de pauze zullen volgen, vertelt het kleine meisje met het piekhaar haar verhaal over mij.”

“Ik stel me voor dat ze vertelt over mijn inspiratie, die ik haal uit mijn veranderende omgeving, het besef dat het postmodernisme geen enkele van haar beloften kan inlossen, en een pessimisme over de toekomst die de hang naar geluk en liefde overschaduwd. Dat de dreigende wolken in mijn schilderijen daar ook symbool voor staan, al zal ik me in mijn tijd dat wellicht niet bewust zijn geweest."

"Ik stel me voor dat ze vertelt over Rotterdam, waar ik vandaan kom, hoe ik uren kon wandelen door havens, op plekken kwam waar men elk moment twee dode prostituees aan te zullen treffen, en dat ik daar mijn voorkeur voor naargeestigheid opdoe."

"Ik stel mij voor dat ze niets vertelt met enige inhoud of diepgang en dat zelfs een spreekbeurt over mij nog middelmatig zal zijn.”

01/02/2005

Voer voor bleke wetenschappers
(Uit: de Volkskeuken, de Volkskrant dinsdag 1 februari, pagina 19)

Alweer een smeekbede in het Volksbrievenbusje, dit maal van een hongerige student. Hij wil graag zwaar tafelen, maar heeft slechts geld voor spaghetti met tonijn. Hij beklaagt zich over de 'stoofpotjes' en 'pindarookworsten' in de volkskeuken, en ook de goedkope recepten in zijn studentenkookboekje bevallen hem niet. 'Help ons, help de studenten van Nederland aan een goede maaltijd! God weet dat we het nodig hebben!'

Studenten zijn blijkbaar nog steeds arm, en zo hoort het ook, want zoals het spreekwoord zegt: plenus venter non studet libenter. Wie niet weet wat dat betekent is geen student en hoeft dus niet verder te lezen. Maar, voor de leergierige niet-student toch een vertaling: een volle maag studeert niet graag. En zo is het. Bovengenoemd stuk student moest zich schamen. Toen ik zelf nog studeerde had ik voedsel genoeg aan de wetenschap. Wat betreft mijn aards lichaam leefde ik van de wind, knollen en rapen, en van de milde giften van meelijdende weldoeners: een half zakje koude frieten met gestolde pindasaus, een glas bijna gesmolten ijsblokjes waar nog een vleugje jenever in zweemde. Spaghetti met tonijn at ik slechts een keer per jaar, en wel op de sterfdag van Pythagoras. Maar dit jongmens moet zonodig slempen en met zijn op staatskosten perfect gereguleerde gebit in grote lappen vlees bijten.

Nou, vooruit dan maar. Vegetarisch eten is meestal goedkoper, maar ook vlees hoeft niet duur te zijn. De meeste studenten grijpen dan naar het gehakt en verwerken dat in een of ander pastaprakje, maar dat gaat al gauw geweldig vervelen. Ook spotgoedkoop, en weer eens heel wat anders: het speklapje. Kostelijk, knapperig vet vlees, bij uitstek geschikt voor mensen die de hele dag turfsteken of trekschuiten lossen. En voor bleke wetenschappers, natuurlijk.

Verwarm de oven voor op 180 graden. Meng een paar eetlepels olie met thijm, rozemarijn, veel versgemalen zwarte peper en wat zout. Wrijf de speklapjes hier mee in. Leg ze op het ovenrooster, schuif de lekbak er onder, met een laagje water er in, anders gaat het druipende vet verbranden. Laat de lapjes roosteren. Hoe langer, des te krokanter: na twintig minuten zijn ze waarschijnlijk precies goed, van buiten krokant en van binnen mals. Maar langer kan ook, als je van droog krokant houdt. Wie geen oven heeft, kan ze ook langzaam braden in de koekenpan.

Stamppot van aardappels met fijngesneden rucola is hier lekker bij.
Sylvia Witteman