Errare humanum est

Back with a new batch!

02/02/2005

Feuilleton
De verbittering van Thomas Lumpke I & 2

De dag dat ik Thomas Lumpke aanreed en op die manier met hem kennis maakte, was de dag dat Thomas eigenlijk had moeten sterven. Het gebeurt niet vaak dat mensen een dergelijk ongeluk overleven en als dat al gebeurt is de kans heel klein dat ze er zo vanaf komen als Thomas Lumpke. De meeste mensen sterven ter plekke, anderen in het ziekenhuis. Weer anderen komen in een rolstoel terecht met alleen nog enkele zenuwfuncties in hun ooglid waardoor ze met knipogen trachten te communiceren. Thomas Lumpke verviel tot een rudimentair gedeelte van de wereld, door op brute wijze van zijn fiets gereden te worden en gewoon door te leven alsof er niets aan de hand was.

Het was die ochtend nat op de weg, mistig en de bomen hadden massaal blad laten vallen. Misschien heeft Lumpke daar mazzel mee gehad: ik reed door de omstandigheden extra voorzichtig. De weg waar ik op reed was een laan tussen weilanden, ergens in de achterhoek. Door de vormeloze massa mist op de weg heb ik hem nooit gezien. Ik weet niet eens meer of Thomas overstak of dat hij er altijd al geweest was, in die bocht, half op de weg. Ik had hem al geraakt voor ik kon reageren, remmen of kon uitwijken. Ik denk dat ik hem met een vaart van ongeveer veertig à vijftig schepte.

Op het eerste gezicht wist ik niet hoe ernstig Thomas gewond was geraakt. Na de botsing was ik van schrik uit de bocht gevlogen en tegen een boom aan gereden. Thomas lag op de weg, als een prop in elkaar gefrommeld en achteloos weggesmeten, een paar keer om zijn as gedraaid en tenslotte aan de rand van de weg tot stilstand gekomen. Eerst dacht ik dat hij dood was, zo roerloos lag hij daar, zijn benen in een rare hoek onder zijn lijf, bewusteloos. Ik dacht niet dat hij ooit weer zou wakker worden. Nadat de ambulance Thomas hadden meegenomen naar het ziekenhuis, bleek dat hij slechts een gebroken been had, en dat zijn heupbekken nu ontwricht was.

Ik ging de volgende dag direct naar het ziekenhuis om te kijken hoe het met hem was. Hij lag op bed, en keek me verslagen aan. Hij zat rechtop in zijn bed, grijze stoppels om zijn kin, waterige ogen, en hij leek mij op het eerste gezicht niet eens te zien. Toen ik mij had voorgesteld, en Thomas gezegd had dat hij Thomas heette, vertelde ik hem dat ik hem had aangereden. Hij bedankte mij daar hartelijk voor.

Thomas was toen nog geen cynicus. Daar was hij nog niet oud genoeg voor. Thomas was begin veertig, de bij mannen cruciale leeftijd dat ze of charisma krijgen en tot volle wasdom komen, of dat het tegenovergestelde plaatsvindt. Afhankelijk van de man verzuren ze, zoals een komkommer een augurk wordt, ofwel bloeien ze juist op. U kent er allemaal wel een, een man die zo ouder wordt, zijn jeugd niet verliest, maar inruilt voor iets anders moois. Die mannen lijken op hun zestigste nog alsof ze vijfenveertig zijn, als een tijdloos standbeeld van zichzelf.

Thomas was een man op die grens, en hij was net begonnen met verzuren. Het had nog niet volledig doorgezet, maar de beginselen van het besef dat zijn leven net zo goed niet geleefd had kunnen worden, zette steeds vaker de toon, het ongeloof in alles wat er op zijn pad kwam nam toe, en hoewel hij nog altijd niet de illusie dat het misschien ooit wel beter zou worden had opgegeven, vervaagde die hoop als waterdamp op een spiegel en steeds helderder zag hij zijn eigen pokdalige reflectie.

Door hevige acne in zijn jongensjaren was Thomas gezicht een waar maanlandschap. Hij noemde zichzelf wel de Charles Bronson van de Nederlandse schilderkunst. Lumpke schilderde vooral landschappen, die werden gedomineerd door onheilspellende wolkenpartijen of ander onheil. Hij probeerde in elk schilderij opnieuw een fractie van de sfeer te vangen, van zijn favoriete schilderij; De Schreeuw, van Munch. Toen hij had gehoord dat een van die prenten uit het museum in Oslo gestolen was had hij gelachen en gezegd dat ze dan mooi wat van zijn werk op konden hangen. Hoewel zijn oeuvre omvangrijk was, had geen van de plaatjes eenzelfde uitwerking op mij als De Schreeuw, op de een of andere manier was de paniek en de wanhoop minder urgent. Hij heeft dat altijd geweten. Thomas wist dat het enige waarin hij beduidend beter was dan de gemiddelde mens, iets was wat vergeleken met het selecte groepje waarmee hij zich zou willen meten een ijsblokje in de limonade was voorstelde tegen de noordpool in de oceaan.

Lumpke vervloekte zijn middelmatigheid, maar klampte zich vast aan het idee dat iemand maar een geniaal schilderij nodig had om beroemd te worden. “Hoeveel andere schilderijen van Munch kent de wereld?” zei hij dan, en legde zich verbeten toe tot het maken van weer een matig schilderij.

Nadat ik Lumpke het ziekenhuis in gereden had, legde hij zich uit moedeloosheid en levensmoeheid neer bij de gedachte dat het niet beter ging worden dan dit, dat zijn hoogtijdagen al achter hem lagen, en dat hij de geschiedenis niet in zou gaan als grootheid, de grote Thomas Lumpke, in een adem genoemd met Picasso en Munch. Niemand zou zich Thomas Lumpke herinneren als hij dood was, en als er al iemand was die wel eens van Thomas Lumpke gehoord had, zou het zijn vanwege zijn verafschuwde matigheid.

“Ik stel me voor, een spreekbeurt de HAVO, waar een iel meisje met kleine pukkeltjes en piekhaar, stijf van de zenuwen, mij behandeld. Volgens is dat zelfs hopen op het vrijwel onmogelijke, maar stel dat er iemand is die wat obscure plekjes van het internet bij elkaar heeft gecopy-paste. Ik stel me voor, terwijl de jongens op de laatste rij hun sigaretten draaien, of vliegtuigjes vouwen, en de meisjes wegdromen bij de gedachte aan mannen die enkele jaren ouder zijn dan zij, dat de enige die zich maar matig voor het hele verhaal kan interesseren de lerares is, die dat alleen maar op kan brengen uit wilskracht, omdat ze vindt dat ze haar zeseneenhalf moet kunnen toelichten, en terwijl iedereen dat derde uur, half tussen waken en slapen, verveeld en vermoeit zich al druk maakt over de lessen gym die na de pauze zullen volgen, vertelt het kleine meisje met het piekhaar haar verhaal over mij.”

“Ik stel me voor dat ze vertelt over mijn inspiratie, die ik haal uit mijn veranderende omgeving, het besef dat het postmodernisme geen enkele van haar beloften kan inlossen, en een pessimisme over de toekomst die de hang naar geluk en liefde overschaduwd. Dat de dreigende wolken in mijn schilderijen daar ook symbool voor staan, al zal ik me in mijn tijd dat wellicht niet bewust zijn geweest."

"Ik stel me voor dat ze vertelt over Rotterdam, waar ik vandaan kom, hoe ik uren kon wandelen door havens, op plekken kwam waar men elk moment twee dode prostituees aan te zullen treffen, en dat ik daar mijn voorkeur voor naargeestigheid opdoe."

"Ik stel mij voor dat ze niets vertelt met enige inhoud of diepgang en dat zelfs een spreekbeurt over mij nog middelmatig zal zijn.”

0 reacties:

Een reactie posten

Aanmelden bij Reacties posten [Atom]

<< Homepage